Foto Frank Ruiter

Interview

Cabaretier Henry van Loon: ‘Ik heb het gevoel dat ik mezelf meer durf te laten zien’

Henry van Loon Van cabaretier Henry van Loon gaat begin juni zijn zesde theaterprogramma Jannie The Show Dog in première. Het is wederom een persoonlijke voorstelling, deze keer over de liefde voor zijn gezin en het vaderschap.

Een kwartier te laat stapt Henry van Loon – pet over de ogen, hond aan de lijn – het café in Amsterdam-Noord binnen. Een vluchtige verontschuldiging volgt: dochter moest nog naar de crèche. Haar komst maakte zijn hoofd rustiger, zal hij later zeggen. „Ik schaam me minder. Als jij hier zit te wachten en mijn kind moet naar de opvang, gaat mijn kind altijd voor. Wat dat betreft is het leven duidelijker geworden.”

Lees ook: Stoere praat en oprecht verdriet zijn in balans bij Henry van Loon

Kinderen, opvoeding, ouderschap; in het leven van de motorrijdende cabaretier Henry van Loon (40) zijn het plotseling centrale thema’s. Niet alleen is hij elke zondagavond te zien als nieuwbakken ouder in BNNVARA-serie Tropenjaren, ook gaat begin juni zijn zesde theaterprogramma Jannie The Show Dog in première. De voorstelling draait om de liefde voor partner Jelka van Houten, hun anderhalf jaar oude dochter, zijn twee stiefkinderen van 13 en 7 en zijn Labradoodle Jannie, maar ook om het zijn van een goede vader en de kwetsbaarheden, ongeschreven regels en sociale conventies – altijd een rode draad in het werk van Van Loon – die daarbij komen kijken.

Net als in eerdere shows wisselt Van Loon intiemere anekdotes af met absurdistische en soms zonderlinge sketches. Zo zijn er persoonlijke reconstructies van vader/zoon-gesprekken in een café, maar ook verhalen over zijn familielijn die zou terugvoeren naar de kissebissende Romeinen ‘Jelkius’, ‘Henrius’ en ‘Davius Roelvinkius’. En er zijn liedjes, onder andere over de onomstotelijke liefde voor zijn dochter Bonnie, maar dat hij desondanks soms toch zo graag weg wil van huis.

Waarom maakte je een voorstelling over je familieleven?

„Ik maak dingen over dat wat ik meemaak. Toen ik 23 was waren zaken als meisjes, uitgaan en discotheken top of mind, dat zie je nu ook bij de jongere generatie. Dat is niet goed of slecht, het gaat gewoon minder diep. Nu ben ik vader, daar kan ik niet omheen. Het is met niets te vergelijken.”

Hoe bedoel je dat?

„Ik vond stiefkinderen al leuk, maar toen ik een baby met Jelka kreeg was dat een soort extra laag die erbovenop kwam. Ik kan het alleen maar uitleggen als onomstotelijke liefde. Het is natuurlijk ook oké om geen kinderen te hebben: je kunt uitslapen, je hebt tijd en geld over en je weet niet wat je mist. Maar een kind is je bloed, dat is zo’n groot en bijzonder gevoel. Tegelijkertijd roept het vragen op: ik probeer een goede vader te zijn, zowel voor mijn stiefkinderen als voor mijn baby, maar wanneer ben ik dat? Wanneer bescherm ik ze te veel? En mag ik zelf soms ook nog een beetje kind zijn? Daar denk ik over na, dat zoek ik uit.”

Henry van Loon

Foto Frank Ruiter

Door het vaderschap ging je ook anders kijken naar het emotionele leven van jouw ouders. Je speelt in de voorstelling hun broodnuchtere eerste afspraakje op een Brabantse kermis na: niet bepaald een emotionele gebeurtenis.

„Klopt. Daarmee laat ik zien dat gevoelens in ons eigen gezin weinig ter sprake kwamen. Mijn vader heeft bijvoorbeeld nog nooit ‘ik hou van je’ tegen me gezegd, hij geeft liever zo’n mannenknuffel, met dat slaan op de schouders. Het publiek herkent die emotionele worsteling, het is iets van mensen van mijn generatie. Onze ouders waren niet zo kwistig met emoties. Ik heb dat geaccepteerd, zo’n knuffel heeft ook iets moois. Maar ik merk ook dat ik zelf overcompenseer, dat ik wel heel vaak ‘ik hou van je’ tegen mijn kinderen zeg – misschien wel elke dag. Het is ook goed om je daar bewust van te zijn.”

Ik heb het gevoel dat ik mezelf meer durf te laten zien naarmate ik ouder word

Je jeugdvriend Rik van den Bos, met wie je je teksten schrijft, zegt dat je steeds persoonlijker wordt in je voorstellingen.

„Voor mijn gevoel was het dat altijd wel, maar dan in bedekte termen. Mijn voorstelling Elektropis ging over angsten die ik toen had, niet concreet met voorbeelden, maar meer als thematische lijn. Sluimer ging over slapeloosheid, en in Sleutelmoment kwam de hoofdpersoon uit China, dat ging over een gevoel van wereldvreemd zijn. In Onze Henry was mijn moeder net doodgegaan, dat was een zwaardere, tragere show. Nu gaat het over geboorte, dat is ook zoiets essentieels. Ik heb wel het gevoel dat ik mezelf meer durf te laten zien naarmate ik ouder word.”

Hoe komt dat?

„Je wordt volwassener en rustiger, en je maakt processen door. Die angsten en gevoelens van wereldvreemdheid waren zaken die daadwerkelijk speelden bij het maken van eerdere voorstellingen. Die wereldvreemdheid komt uit mijn jeugd: als kind voelde ik me al anders dan anderen. Ik keek laatst kinderfoto’s terug, zoals je doet als je zelf kinderen krijgt, en dan zie je mij als enige jongen meedoen met een uitvoering van de musical West Side Story, of ‘Eén kopje koffie’ van VOF de Kunst playbacken tijdens een wedstrijd. Dat vonden mensen gek. Ik ben nooit heel erg gepest, maar ik hoorde nergens bij – dan zat ik weer bij alto’s, dan weer bij andere groepen. Om met het ongemak om te gaan, ging ik mensen maar de hele tijd aan het lachen maken. Telkens flauwekul uithalen, heel irritant. Later, in de grote stad en op de Kleinkunstacademie, kon ik meer mezelf zijn. Maar ik had dus ook angsten.”

Waarvoor?

„Ik weet niet precies waar het vandaan kwam, maar als je mijn eerste show bekijkt, zie je dat ik zweette als een paard. Ik stond continu onder hoogspanning. Daarbij begon ik in de financiële crisis, ik stond met een fragmentarische show voor dertig, veertig mensen die mij nog helemaal niet begrepen. Ik kreeg er maag- en darmproblemen, was doodsbang dat het niet goed genoeg was. Dit zijn overigens allemaal bekende fenomenen bij collega’s. Ik dacht dat ik kanker had en dood zou gaan, maar uit de scans kwam niks. Optreden is ook iets heel onnatuurlijks: waarom zou je dat doen, voor zeshonderd mensen staan en proberen om grappig te zijn?”

Nou?

„Omdat ik ergens voelde dat ik dit goed kon. Ik heb therapie gehad en door de jaren heen heb ik heel veel bevestiging gekregen. Als een zaal stilvalt, word ik daar niet meer ongemakkelijk van. De ergste vrees is weg en ik kan nu oprecht zeggen dat ik trots ben op wat ik maak. Dat was in de omgeving waar ik vandaan kwam niet gewoon, het was altijd zo van: joh, ik doe ook maar wat. Het heeft even geduurd, maar ik vind het nu zelfs fijn om mezelf wat meer te laten zien. Ik zou mezelf en de mensen tekort doen als ik dat niet zou doen.”

Helpt het maken van theaterprogramma’s ook om met de grote gevoelens van het leven om te gaan?

„Een deel van mij kan die grote dingen heel goed verwoorden op het podium, op een manier waardoor je er iets aan hebt. Dat is prettig. Ik zeg vaak dat dat deel van mij op het podium leeft, ik heb een intrinsieke behoefte om me te uiten, en als dat stuk niet wordt gevoed, voel ik me geen compleet mens. Dat was het verschrikkelijke aan de theatersluitingen tijdens de lockdowns. Het gaat om zelfontplooiing, eigen ontwikkeling, creativiteit en alles wat daarbij hoort. De lach, bevestiging.”

En dan is die vaderrol alleen toch niet genoeg?

„Ik vond het fijn en superbijzonder om het eerste anderhalf jaar bij mijn dochter te kunnen zijn, en het was geweldig om voor mijn twee stiefkinderen te zorgen. Het is een heerlijk simpel gevoel als het half acht is, het huis op orde is en iedereen eten heeft gehad. Maar ik durf inmiddels te zeggen dat ik een vak heb dat bij me past, en dat ik dit heel goed kan. Als ik dat niet kan uitoefenen, word ik uiteindelijk doodongelukkig.”