In de vroege zomer van 2004 is Martine Heijthuyzen elf jaar oud. Ze zit nog net in groep 8 van de dorpsschool in het Limburgse Roosteren. Ze woont met haar vader en haar oudere zus in het nabijgelegen Susteren. Haar ouders zijn gescheiden. Het is woensdagmiddag, ze is vrij van school en alleen thuis als de huistelefoon gaat.
Een onbekende man stelt zich voor als medewerker van de GGD, zo herinnert Martine zich helder. Hij vraagt of haar vader thuis is. Nee, zegt ze, die zit op zijn werk en komt pas na half 6 thuis. De man moet wat dingen checken. Klopt het dat ze op 18 augustus 1992 is geboren? Nee, zegt ze, ze is op 16 augustus jarig. O ja, antwoordt de man, ik vergis me. De man controleert haar doopnamen: Martine Maria Mathea. Hij noemt ze alledrie. Ook weet hij waar ze woont en naar welke school ze gaat. Dan zegt hij dat ze een onderzoek heeft gemist op school: misschien was ze ziek op die dag. Het onderzoek was een soa-test.
„Ik had geen idee wat een soa was,” zegt Martine nu. „Ik dacht dat het iets met kanker was.”
De man legt haar uit wat een soa is, en zegt dat hij nu een soa-test bij Martine kan afnemen. Dan moet ze met de telefoon naar haar kamer op zolder gaan, haar onderbroek uittrekken, en zichzelf betasten. Hij legt precies uit wat ze moet doen. Pas als een meisje klaarkomt, zegt de man, is de soa-test geslaagd.
De man belt daarna regelmatig terug, zal Martine later aan de politie verklaren. Steeds stelt hij zich voor als een GGD-medewerker. Soms belt hij elke week, soms na een maand. Altijd is Martine alleen thuis. Als ze als smoes zegt dat haar vader of haar zus in de kamer zit, spreekt hij haar steevast tegen: ik weet dat je liegt, je bent alleen.
„Ik wist gewoon niet hoe ik eronderuit moest komen”, zegt Martine. Aan haar vriendinnen vertelt ze niets, aan haar vader ook niet.
Man met een klembord
Eén jaar later is het zomervakantie. Martine weet de dag nog goed: 15 augustus 2005, een dag voordat ze dertien wordt. Haar zus is weg, haar vader is aan het werk. Martine hangt thuis nog in haar rode bloemetjespyjama rond. Als de bel gaat, staat er een man voor de deur met een klembord in zijn hand. Hij zegt dat hij van de GGD is. Ze kent hem toch? Of hij mag binnenkomen?
„Het gekke,” zegt Martine, „is dat ik meteen wist wie hij was. Hij was me niet vreemd, door al die gesprekken aan de telefoon. Er waren zoveel grenzen overschreden. Ik liet hem binnen.”
In de woonkamer ontvouwt zich een vertrouwd gesprek, vertelt ze. De telefonische soa-testen bleken niet voldoende, zegt de man. Hij vult op zijn klembord gegevens in. „Oh, ik zie dat je morgen jarig bent”, zegt hij. „Gefeliciteerd alvast!”
Dan is het tijd voor de test, zegt hij. Hij dringt aan om naar haar kamer te gaan, zo vertelt ze later als ze aangifte doet. „Ik sliep op zolder en daar moest ik op mijn bed gaan liggen. Ik moest mijn pyjamabroek uitdoen zodat hij me kon betasten en ik later hem.” Dat doet ze, huilend en trillend. Naderhand veegt hij zich af met een handdoek, loopt naar beneden en vertrekt via de voordeur. „Ik bleef achter op mijn kamer. Later die dag belde hij en zei dat ik geslaagd was voor de test. Hij zou me uit het systeem halen.”
Vanaf dat moment is ze bang. Wat als de man opnieuw op de stoep staat?
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85359106-765888.jpg|//images.nrc.nl/gq8lCMxouDSzbCtGYHKGeY_OvPA=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85359106-765888.jpg)
Het blijft stil tot eind april 2008. Dan belt de man opnieuw. Ze is inmiddels vijftien, meer streetwise en ze poeiert hem af. Een vriendin is bij haar. Samen bellen ze de GGD. Daar zegt een medewerker dat er inderdaad een ‘vieze man’ in Noord- en Midden-Limburg actief is, die zich voordoet als GGD’er en jonge meisjes lastigvalt. De angst grijpt haar naar haar keel.
Dat is het moment dat ze besluit om haar vader alles te schrijven. Die drie pagina’s tellende brief is een aangrijpend verslag van een tienermeisje dat zich vooral schuldig voelt en hulp zoekt bij haar vader. Die brief, zal de politie later tegen haar zeggen, is een belangrijk bewijsstuk voor de geloofwaardigheid van haar verhaal.
„Lieve Papa”, schrijft Martine. „Ik weet niet waar ik moet beginnen, maar je moet weten dat dit heel moeilijk voor mij is. Ik wil niet dat je boos bent dat ik hier vier jaar mee heb gewacht, [...] maar ik had niet de moed om het je eerder te vertellen. [...] Ik voelde me zo dom dat ik alles maar toeliet, zo machteloos.”
Ze schrijft hoezeer ze zich schaamt dat ze een vreemde heeft binnengelaten. Ze is bang dat ze iets stoms heeft gedaan. Dat haar vader boos wordt. Ze smeekt haar vader om haar moeder niet in te lichten.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/wp-content/blogs.dir/114/files/2022/11/jensma-folkert-20221105700-artikel.png)
Nadat de man op haar kamer is geweest, schrijft ze, gaat ze onder de douche. „Ik voelde me zo vies. Ik besloot dat ik niemand ooit zou vertellen wat er was gebeurd. Ik weet nu dat je denkt: ‘Dat had je wel moeten vertellen. Ik ben er altijd voor je.’ Maar papa, ik wou niet dat je teleurgesteld in me was, want ik was al zo teleurgesteld in mezelf.”
Haar vader belt na overleg met Martine meteen de politie. Pas twee maanden later belt die terug, zegt Martine, als ze in de bus zit voor een vakantie in Salou. Ze laat het zitten. „Ik wilde het vergeten”, zegt ze.
Argwaan
Martine is niet het enige meisje dat wordt gebeld, leert ze algauw. Bij toeval vertelt een vriendin uit het nabijgelegen Echt aan Martine dat ze is gebeld door een rare vent, die zich voordeed als GGD-arts. De man heeft haar in 2006 twee keer op de huistelefoon gebeld, bevestigt deze vrouw tegen NRC. Ze wil anoniem blijven. „Ik zat in de tweede klas van de middelbare school”, vertelt de vrouw. „Het ging om een test die ik op school zou hebben gemist.”
Het gesprek is bijna gelijk aan dat met Martine. De man zegt dat hij van de GGD is, controleert gegevens, weet waar ze woont, in welke klas ze zit. Hij zegt ook dat hij „een paar onderzoeken” moet doen. Dat kan meteen, aan de telefoon, of op afspraak – dan komt hij langs. „Doe maar aan de telefoon”, antwoordt ze. Ze moet zichzelf betasten en de man wil „op een schaal van 1 tot 10” weten, zo vertelt de vrouw, of ze is klaargekomen. Hij zal terugbellen met de resultaten.
Maar de volgende keer dat hij belt, is ze argwanend. „Wie bent u?” vraagt ze. „Naar welk kantoor moet ik komen? Bij welke GGD werkt u?” Hij hangt onmiddellijk op.
Dit meisje houdt het niet stil. Ze belt, zo zegt ze nu, de GGD in Limburg. De GGD zegt toe haar verhaal te noteren. „Vanaf dat moment”, vertelt de vrouw, „heb ik altijd het gevoel gehad dat ik in de gaten werd gehouden. Ik belde als ik ergens vertrok en als ik thuis was gekomen.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data75325874-e9f8f0.jpg)
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85359117-e2d204.jpg|//images.nrc.nl/0d-7NtklE5kJQ0_Ix-qtltHhIlw=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85359117-e2d204.jpg)
Fysiek detail
Martine Heijthuyzen vertrekt na haar schooltijd uit Limburg. Ze gaat politicologie en Arabisch studeren in Amsterdam en Londen. Na haar studie keert ze terug naar Amsterdam, waar ze het feministische Wonda Collective mede-opricht. Ook gaat ze bij vakbond FNV werken. Ze doet, zo zegt ze, wat ze het allerliefste doet. „De werkvloer op, actievoeren, me inzetten tegen onrecht.”
Maar al die jaren houdt ze last van haar ervaringen. En nog steeds kan ze plotseling verkrampen bij een aanraking of als er een onbekende voor haar deur staat. Uiteindelijk doet ze op 6 juli 2021 aangifte bij de politie van seksueel misbruik van kinderen – een misdrijf dat niet verjaart. Tegenover de politie beschrijft ze de man als onopvallend, zo’n 30 jaar oud. Eén belangrijk fysiek detail staat op haar netvlies gebrand: hij heeft een moedervlek op zijn buik, net boven zijn broekband. Ze weet niet hoe hij heet.
Ook belt ze de GGD in Limburg. Ze wil weten of de dienst ooit in actie is gekomen na de telefoontjes in 2006 van het andere meisje, en die van haarzelf in 2008. Of de politie ooit is ingeschakeld, of is uitgezocht of er meer slachtoffers zijn. Een behulpzame verpleegkundige doet navraag bij een inmiddels gepensioneerde jeugdarts en mailt Martine terug.
De verpleegkundige citeert de jeugdarts, die haar heeft geschreven: „Het doet me denken aan een dergelijk voorval (in 2015) op het Connect College in Echt. Toen belde een moeder naar de GGD omdat haar tienerdochter (en meerdere meisjes) op een vervelende manier gebeld zijn door iemand die zich voordeed als GGD-medewerker. Al gauw nam het gesprek een andere wending.” De toenmalige GGD-directeur „heeft toen aangifte gedaan vanwege misleiding en misbruik van de naam GGD”, schrijft hij.
Martine Heijthuyzen weet nu van drie meisjes, inclusief zijzelf. Ze stuurt alle informatie door aan de politie, ook de contactgegevens van haar jeugdvriendin die was gebeld.
Op 29 juli, ruim drie weken later, krijgt ze een brief van de chef team Zeden in Roermond. „Er zijn op dit moment te weinig aanwijzingen of informatie om een onderzoek te starten”, schrijft hij. De zaak wordt „opgelegd”: op de plank gelegd. Of de politie enig onderzoek heeft gedaan, is onduidelijk. De tweede vrouw die werd lastiggevallen, is niet gebeld.
De politie schrijft ook dat de GGD „uit privacyoverwegingen” geen gegevens wil verstrekken. Martine laat het hierbij niet zitten en geeft de GGD toestemming om haar persoonlijke dossier te lichten. Maar de dienst blijft medewerking weigeren.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data75497120-9fb480.jpg)
‘Nieuwe informatie nodig’
NRC benadert de twee GGD-diensten in Limburg, Noord en Zuid, en meerdere (oud-)bestuurders, de verpleegkundige, de gepensioneerde jeugdarts en de directeur van de school in Echt met vragen over een man die zich in 2006, 2008 en 2015 als GGD’er zou hebben opgedrongen aan jonge meisjes.
Allen zeggen „nooit” meldingen hierover te hebben ontvangen en zich „niets” te kunnen herinneren. Geen van hen heeft aangifte gedaan. De jeugdarts laat via de GGD weten dat hij „geen andere herinneringen meer in zijn koppetje” heeft dan dit.
Na een aantal weken aandringen verandert de reactie. Dan laat GGD-Noord weten dat de dienst in 2015 wel een melding bij de politie heeft gedaan, maar dat die niet terug te vinden is in het systeem vanwege wettelijke bewaartermijnen.
In een reactie aan NRC schrijft de politie Limburg dat de oplegging “in overleg met het OM is gedaan”. In het vooronderzoek heeft de politie contact gezocht met de GGD, maar die wilde „uit privacyoverwegingen” geen gegevens verstrekken. Dat Martine de GGD toestemming had gegeven, maakte geen verschil. Over een aangifte of melding door de GGD was in de systemen niets meer te vinden. “Dus wij als politie hadden geen enkel aanknopingspunt”.
De tweede vrouw die werd lastiggevallen, is tot op heden niet door de politie gebeld. “Wij benaderen als zedenafdeling nooit actief andere slachtoffers als zij niet zelf naar ons komen of contacten”, zegt de politie.
Voor Martine is het belangrijk dat dit verhaal naar buiten komt, en dankzij therapie durft ze er nu over te praten. „Het kan zijn dat de man nog rondloopt en dat het nog steeds gebeurt”, zegt ze. Vertrouwen dat het in haar zaak ooit tot een veroordeling komt, heeft ze niet. „Maar ik wil mezelf in de spiegel kunnen kijken en zeggen: ‘Je hebt er echt alles aan gedaan om te voorkomen dat er meer slachtoffers zullen komen.’”
Reageren? Onderzoek@nrc.nl