Het nieuwe Mijnmuseum: een warenhuis vol gouden én grauwe mijngeschiedenis

Mijnbouwmuseum Het museum in Heerlen toont de welvaart die delfstoffenwinning bracht, maar heeft ook oog voor de schaduwzijden.

Ook de zwarte kanten van de mijnbouw komen in het Mijnmuseum aan bod.
Ook de zwarte kanten van de mijnbouw komen in het Mijnmuseum aan bod. Foto Chris Keulen

In België en Duitsland wemelt het van de plekken waar de herinnering aan de steenkolenmijnen levend wordt gehouden. Daar draait het veelal om de mannen die het zware werk deden. In het Waalse Blegny, tussen Maastricht en Luik, kan de bezoeker zelf onder de grond afdalen. Het Nederlands Mijnmuseum in Heerlen wilde op zijn nieuwe plek, afgelopen weekend geopend, niet méér van hetzelfde. Het koos daarom voor een breder verhaal: hoe de delfstoffenwinning in moordend tempo een arcadisch landschap uitvlakte en grote welvaart bracht – die nog sneller weer verdween.

De locatie leent zich ervoor: in 1940 opende in Heerlen het warenhuis Kneepkens, een voor die tijd hypermoderne winkeloase, ontworpen door architect Frits Peutz. De stad had er meer van, want de mijnwerkers, mijnbeambten en hun gezinnen hadden aardig wat te besteden. Heerlen en omliggende plaatsen, nu steevast hoog op lijstjes van oorden met veel armoede en andere problemen, behoorden tot de rijkste gemeenten van Nederland.

Warenhuis met de eerste elektronica. Foto Chris Keulen

Consequent gebruikmakend van een warenhuisformule met afdelingen en ‘producteilanden’, brengt het Mijnmuseum de wereld van weleer tot leven. De groepsgeest en de hiërarchie binnen het mijnbedrijf naast de rijkdom die dat opleverde: materieel, maar ook wat betreft trots, amusement en verenigingsleven – waaronder Nederlands eerste betaald voetbal.

Mijnpolitie en inspecties

Foto Chris Keulen

Mijnwerkers kwamen uit Limburg, maar ook uit andere delen van Nederland, Europa, de wereld. De kerk hield de gezinnen in deze melting pot scherp in de gaten. In de speciale wijken die woningcorporaties lieten bouwen ging dat toezicht nog verder; daar patrouilleerde speciale mijnpolitie. Achter de voordeur kwamen wooninspectrices kijken hoe het er uitzag. Hun in het museum tentoongestelde rapporten vermelden ook de frequentie van het cafébezoek en het aantal gelezen boeken.

Het nieuwe Mijnmuseum laat het contrast zien tussen de welvaart in de gloriejaren van Heerlen en de schaduwzijden van de mijnbouw. Boven de etage met het thema ‘goud’ ligt de etage met het thema ‘grauw’. Mijnwerkers kregen te maken met akelige beroepsziektes en bedrijfsongevallen. Bijna 1.500 van hen overleefden die niet. Om een indruk te geven van dat aantal zijn bidprentachtige kaarten in het gelid opgesteld met daarop de namen van de slachtoffers. Conservator Simone Claessens: „Het zijn ze niet eens allemaal.”

En de welvaart bleek dus eindig. In december 1965 kondigde minister van Economische Zaken Joop den Uyl (PvdA) in de Heerlense schouwburg de sluiting van alle mijnen binnen tien jaar aan. Het spreekgestoelte waarachter de bewindsman zijn rede hield, is een van de museumstukken.

Den Uyl beloofde vervangende werkgelegenheid. De overheid deed haar best, maar uiteindelijk kwamen er slechts banen voor pakweg een kwart van de mensen die ondergronds hadden gewerkt in de onrendabel geworden mijnen. Passend werk was het vaak niet. Een deel van de overheidscompensatie belandde bovendien buiten de Mijnstreek, bijvoorbeeld in Maastricht, de stad die een universiteit kreeg.

Veel mijnwerkers kregen last van silicose, ook wel stoflong genoemd. Foto Chris Keulen

Sommige van de ellendige verhalen kent Claessens ook uit haar eigen familiegeschiedenis. Een van de opvallendste tentoongestelde stukken is een stoflong op sterk water. Tal van (oud-)mijnwerkers kregen door hun werk de ziekte silicose, die hen langzaam maar zeker de adem benam. Werkgevers wezen bij voorkeur naar andere oorzaken, bijvoorbeeld naar konijnen of duiven die in de vrije tijd werden gehouden. „Mijn overgrootvader is uiteindelijk gestikt”, vertelt Claessens.

Haar opa behoort tot de generatie die begon in de mijnen, maar na verloop van tijd op zoek moest naar een nieuwe toekomst. „Hij werd werkloos door de sluiting, maar kon na verloop van tijd als meubelmaker aan de slag bij een bedrijf dat met overheidssubsidie naar deze streek werd gelokt. Maar die onderneming ging failliet. Daarna volgde hij een pedagogische opleiding, maar het lesgeven duurde maar even, omdat er door het leeglopen van de regio minder leerlingen waren en hij boventallig werd. Uiteindelijk heeft hij nog een paar mooie laatste werkzame jaren gehad als docent bij Licom, de sociale werkvoorziening.”

Niet alleen de economische basis werd met de mijnsluiting onder de regio weggetrokken

Elk fundament verdween

Niet alleen de economische basis werd met de mijnsluiting onder de regio weggetrokken, het museum toont hoe vrijwel elk fundament verdween. De werkgever had er altijd voor gezorgd dat de kinderbijslagformulieren werden ingevuld en de heggen in de mijnwerkerswijken werden gesnoeid. Precies in de tijd dat de schachttorens en ander industrieel erfgoed verdwenen, verloor ook de kerk zijn vanzelfsprekende autoriteit en kwamen de gezagsverhoudingen in het gezin ter discussie te staan.

Bij het veelkantige verhaal dat in het museum wordt verteld, valt de licht propagandistische invalshoek van het audiovisuele spektakel op de bovenste verdieping ietwat uit de toon. Dat laat zien hoe het zwart van het steenkolentijdperk een halve eeuw later is veranderd in het groen van de beplante afvalbergen, het wit van ’s lands langste indoorskibaan, het roze van Pinkpop, het blauw van het naar Limburg gehaalde Centraal Bureau voor Statistiek en het cyaan van chemieconcern DSM. Wie niet beter weet, gaat zo weg met de gedachte dat in Heerlen en omgeving alles weer koek en ei is.

Dat is niet zo. De ergste grauwheid mag misschien achter de rug zijn, maar na tijden van onstuimige groei en even onstuimig verval is de streek nog altijd op zoek naar zichzelf.