Opinie

De deurbel

Ellen Deckwitz

Zaterdag was ik bij oudoom Karel (109 ofzo) om een beetje te mantelzorgen: trap stofzuigen, hem stofzuigen, na afloop allebei een mooie bam met pindakaas. Plotseling ging de deurbel. Karel schrok zo dat hij zijn boterham doormidden scheurde. Snel liep ik naar de voordeur. De aanbeller bleek bij de buren te moeten zijn en toen ik de woonkamer weer in liep, zat Karel te trillen in een hoekje.

„Ik ben altijd zo van slag als er wordt aangebeld”, haperde hij.

„Hoezo?”

„Ach, door vroeger, de Japanners, dat je altijd klaar moest staan om te vluchten. Nog steeds denk ik als er wordt aangebeld dat het einde der tijden is aangebroken.”

Dat heb ik jarenlang met mijn mobiel gehad. Als het ding trilde, gierde de stress al door mijn lijf. Meteen opnemen, meteen reageren, want anders. Op een zeker moment sprak mijn zus me erop aan.

„Waarom laat je altijd alles uit je handen vallen als dat ding gaat”, vroeg ze.

„Ik wil mensen niet laten wachten”, zei ik.

„En de mensen bij wie je op dat moment bent dan? Of het werk en de gedachten waar je dan mee bezig bent?”

Dat ik daartegen wilde protesteren, zei genoeg.

Teleurstellend kleinkind

Ik kauwde een paar dagen op haar opmerking en besefte dat die responshaast kwam door onze grootmoeder. Ze maakte de oorlog mee en als kind had ik besloten om er altijd voor haar te zijn. Ze hoefde maar te bellen of ik stond al op de stoep met boodschappen, bloedverdunners of een luisterend oor. Als dank reageerde ze haar PTSS op me af en kon ze niet ophouden me te vertellen wat voor teleurstellend kleinkind ik was in vergelijking met mijn stralende nichtjes, die ze 2,5 keer per jaar zag.

Terwijl ik dit alles overdacht, ging mijn telefoon. Ik onderdrukte de neiging om meteen op te nemen, want mijn reactieverslaving kwam niet voort uit de wens om mensen snel ter wille te zijn, maar uit de gewoonte om me aan de kant te schuiven voor iemand die al jaren dood was.

Karel zuchtte toen ik hem dit alles vertelde.

„Dus je moet jezelf aanleren om niet meer op het verleden, maar op het heden te reageren”, zei hij na er even over te hebben nagedacht.

„Precies”, zei ik.

„Dus ik moet beseffen dat mijn deurbel”, zei hij langzaam, „gewoon bezoek, een pakketje of een kansloos buurkind aankondigt, in plaats van levensgevaar.”

„Precies.”

„Wie weet, wie weet”, zei hij, en zette het journaal op. Deprimerend nieuws van het oostfront stroomde de kamer in. Karel snoof.

„Ik moet inderdaad loslaten. Tegenwoordig belt de oorlog niet meer netjes aan.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.