De inflatie in de eurozone komt in april uit op zo’n 7,5 procent, een lichte stijging in vergelijking met een maand eerder. Dat blijkt uit de vrijdag gepubliceerde voorlopige cijfers van Eurostat. In maart was de jaar-op-jaar stijging van goederen en diensten 7,4 procent.
Onzekerheden over gasleveringen voor komende jaren zullen voorlopig niet verdwijnen. En dus is de grootste stijging zoals ook de afgelopen maanden te zien in de energieprijzen (38 procent), hoewel deze in april gemiddeld gezien iets lager waren dan in maart. Consumenten betaalden in april gemiddeld 6,4 procent meer voor voeding, alcohol en tabak dan een jaar terug, ook in de dienstensector zijn de prijzen gestaag maar aanzienlijk aan het stijgen (3,3 procent).
Tegelijkertijd met de inflatiecijfers kwamen vrijdag ook de schattingen van de economische groei in Europa in het eerste kwartaal van dit jaar. In de eurozone lag het bbp 0,2 procent hoger dan eind 2021.
De opening van de economieën na de lockdown van afgelopen winter heeft die groei deels gestuwd, maar op landen als Oostenrijk, Portugal en Letland na lagen die groeicijfers voor de meeste landen onder de 1 procent. In Zweden en Italië was zelfs sprake van een lichte krimp in vergelijking het vorige kwartaal. In vergelijking met een jaar eerder – toen er nog volop lockdowns golden vanwege de pandemie – lag de groei hoger, voor de eurozone op gemiddeld 5 procent.
In Nederland lag de inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumentenindex (HICP) op 11,2 procent. De HICP verschilt methodologisch iets van de in Nederland gebruikelijke consumentenprijsindex (CPI), waardoor het mogelijk is om op Europees niveau te kunnen vergelijken.
Deze stijging is een half procentpunt lager dan in maart, en is deels te danken aan de gematigder stijging van energieprijzen (dat is inclusief motorbrandstoffen). Deze lag met 83 procent in april fors lager dan in maart (bijna 100 procent). Dat heeft op zijn beurt weer te maken met de accijnsverlaging die het kabinet vorige maand invoerde (bijvoorbeeld ruim 17 cent voor benzine, en 11 cent voor diesel) – hoewel een liter Euro95 nog steeds ruim 2,20 euro per liter kost.
Toch blijven ook in de rest van de economie de prijzen gestaag stijgen, gevoed door een mix van hoge energieprijzen, opstoppingen in de wereldwijde transportsector en hoge wereldvoedselprijzen die nog eens extra oplopen door de oorlog in Oost-Europa. Veel landen zijn immers afhankelijk van graan- of maïs-importen uit zowel Oekraïne als Rusland. In Nederland legde de consument gemiddeld ruim 7 procent meer neer voor voedingsmiddelen, drank en tabak.
Deze inflatiecijfers zijn slechts een eerste raming. De cijfers volgens de CPI worden in mei gepubliceerd, en liggen doorgaans zo’n 1 tot 2 procent lager dan de HICP-inflatie.
Energieprijsmetingen verschillen
De spreiding in de inflatie tussen landen in de eurozone is opvallend. Zo liggen in Nederland de prijsstijgingen al enige tijd ruim boven die van het Europees gemiddelde. In Estland lag de inflatie afgelopen maand zelfs op 19 procent, terwijl in Frankrijk dit beperkt bleef (maar ook stijgt) tot 5,4 procent.
Die spreiding is onder meer te verklaren door de verschillende manieren waarop Europese landen de energieprijzen meten. Want hoewel alle landen de hoge energieprijzen voelen, maakt het uit hoe de energiemarkt er in een land precies uitziet. In sommige landen, zoals Estland, spelen vaste contracten voor consumenten een relatief kleine rol, en worden de prijzen met name variabel bepaald.
„In landen waarin ook vaste contracten een rol spelen in de markt zijn er verschillen in de berekening. In sommige landen wordt net zoals in Nederland uitgegaan van de prijs van nieuw afgesloten contracten, in andere landen worden de prijzen van de lopende vaste contracten meegenomen in de berekening”, legt het CBS desgevraagd uit.
Ook overheidsingrijpen op de energiemarkt kan voor verschillen zorgen. Zo besloot Frankrijk vorig jaar al, in een poging de koopkracht voor consumenten te behouden, de gas- en elektriciteitsprijzen te bevriezen.