„Weet je”, zegt Kurt Vile (42), terwijl hij zijn met beide handen zijn lange donkerbruine krullen achter zijn oren klemt: „Ik doe graag rustig aan.”
Het lijkt een dooddoener, maar toch vat die ene zin de essentie van zijn bestaan perfect samen. Het is deze houding waarmee de lome gitaarvirtuoos zijn eigen relaxreservaat in de indierock heeft weten op te eisen. Daar voelt ieder liedje als een heerlijk zacht en oneindig diep bankstel waarin je kunt wegzinken om de tijd lekker voorbij te lummelen. Al negen albums lang blijft het leven er vrolijk voortkabbelen.
Kalm aan doen is een eerste levensbehoefte, vindt Vile, en daarbij is ook de kunst van het niksen heilig. „Nadat ik wakker ben geworden wil ik eerst een tijdje niets doen. Voordat ik dan echt aan iets begin, gun ik mezelf minstens drie uur.”
En juist daar is het vandaag misgegaan, zegt de zanger, terwijl hij op het dakterras van zijn Amsterdamse platenmaatschappij een slok groene thee neemt. „Door mijn jetlag was het daarnet toch weer haasten.”
Zoning out noemt hij het zwelgen in oneindig gitaargetokkel waarbij hij de luisteraar en zichzelf in katzwijm lijkt te spelen. „Ik hou ervan om uit te spacen. Zo zit mijn brein in elkaar. Ik speel zoals ik mijn leven wil leiden, maar het heeft lang geduurd voordat ik dat kon. Vroeger kwam ik altijd te laat op mijn werk en moest ik voortdurend rennen en vliegen.”
Waarom ingewikkeld? Het kan altijd eenvoudiger
Dat was toen hij op zijn twintigste rondreed als heftruckchauffeur. „Ik moest enorme dozen vol tv’s en computers uit vrachtwagens tillen. Als ik terugkijk, was ik depressief door het zware werk. Ik blowde ook veel. Dat hielp enigszins, maar maakte me ook weer extra introvert. Ik rook nog steeds wel eens wiet, in december voor het laatst toen ik Dylan zag. Jammer genoeg is de wereld nu te angstaanjagend om high te worden.”
Zijn blue-collar-jaren waren een goede levensles, zegt Vile. „Maar het was een lange weg. Gelukkig verdiende ik geld waarmee ik instrumenten en opnameapparatuur kon kopen.” Dat resulteerde in een enorme voorraad cassettebandjes en zelfgebrande cd’s, geïnspireerd door toenmalige indie-helden als Pavement en Dinosaur Jr., die hij onder vrienden, kennissen en labels verspreidde. „Ik was thuis obsessief aan het opnemen, zonder resultaat. Precies toen ik dacht dat er niets meer zou gebeuren, kreeg ik allerlei aanbiedingen van platenmaatschappijen.” Hij zegde zijn heftruckbaan op – inmiddels bij een bierbrouwerij – en begon langzaam maar zeker aan een internationale zegetocht. „De muzikanten naar wie ik toen opkeek, zijn nu mijn vrienden.”
Christelijk gezin
En dankzij de pandemie is er opnieuw een zelf opgenomen plaat. In de kelder van zijn huis in Philadelphia nam Vile zijn negende album op: (watch my moves). En hoe vervelend dat misschien ook klinkt, voor hem kwam Het Grote Niets tijdens de lockdowns en quarantaines als geroepen. „Het was een welkome pauze, want ik was behoorlijk uitgeput. Op tournee gaan werd een sleur, soms leuk, maar vaker stressvol. Ik kon eindelijk weer een normaal leven leiden. Dat had ik nodig, net als mijn gezin.”
Om te vieren dat hij meer tijd met zijn familie kon doorbrengen, staat hij met zijn dochters Delphine (9) and Awilda (11) op de albumhoes. Samen zitten in een nabijgelegen bos bij hun huis aan de rand van de stad. Vile draagt een krokodillenmasker, dat dan weer wel.
Zelf komt hij uit een christelijk gelovig gezin, met negen broers en zussen. „Ik heb me als kind vaak bang en schuldig gevoeld, maar gaandeweg werd het gelukkig minder streng. In begin hebben mijn ouders nog heel even geprobeerd om ons met christelijke rock op te voeden, maar dat is zo deprimerend en griezelig, dan kun je net zo goed naar fucking satanische metal luisteren. Gelukkig hadden ze ook Beatles-platen.”
Tanden poetsen
Om de muziek maximaal te laten meanderen houdt hij op (watch my moves) zoals gebruikelijk zijn voet voortdurend van het gaspedaal. Tekstueel blijft Vile nóg dichter bij huis dan voorheen. „Write about what you see around you”, lispelt hij in ‘Chazzy Don’t Mind’. „Children and flowers, and days for hours.” Om te eindigen met een jubelende falset: „Songs for miles, and I don’t mind.”
Die hoge kreten waren niet per se gepland, maar laten zijn opluchting weerklinken, zegt hij. „Al die tijd kon ik gewoon rustig aan doen en eindelijk thuis mijn droom waarmaken door in mijn eigen studio op te nemen. Ik wilde trouw blijven aan mijn roots en nummers schrijven die tegelijkertijd catchy en psychedelisch zijn. In het beste gevallen klinken ze alsof de muziek zowel voor- als achteruit gaan.”
Maar hij wil het vooral niet te moeilijk maken, verklaart hij. „Het kan altijd eenvoudiger. Ik denk altijd aan ‘Heart Of Gold’ van Neil Young. Dat is zo’n hit en tegelijkertijd zo’n simpel liedje. Waarom zou je het dan ingewikkelder willen?” Niet voor niets gaat zijn best beluisterde nummer, ‘Pretty Pimpin’, over tanden poetsen, haren kammen en jezelf na een blik op de spiegel afvragen: ‘Who’s this stupid clown blocking the bathroom sink?’
„Na het opnemen voel ik me altijd zó goed dat ik meteen denk dat een plaat een hit wordt, maar dan volgt meestal meteen het besef dat ik een weirdo ben. ‘Pretty Pimpin’ was de uitzondering op de regel. Op een of andere manier kwam alles daar samen: een hypnotiserende riff, de cyclische opsomming, de herkenbaarheid van de badkamer en de conclusie hoe kwetsbaar de psyche is.”