Opinie

Mijn lessen gingen verloren aan gedichten en gesprekken over de krant. Hoe dom!

Onderwijs Het is vijf voor twaalf voor het vak Nederlands, volgens de Onderwijsinspectie. Alwéér, ziet .
Illustratie Luca van der Vossen

‘Voor het zoveelste jaar op rij zijn de reken- en taalvaardigheden van leerlingen op basisscholen en in het voortgezet onderwijs gedaald”, lees ik in NRC van 14 april. Volgens de Onderwijsinspectie is de achteruitgang nu twintig jaar gaande. Van de taalvaardigheid van leerlingen weet ik, docent Nederlands en onderzoeker, het een en ander. En wat blijkt: het is allemaal nog véél ernstiger. Elke keer als bijvoorbeeld de taalverzorging wordt geïnspecteerd, blijkt die dalende te zijn.

Hoe is het zover gekomen? In 1981 verscheen de verkennende ministeriële nota Er wort steets meer fout gesgrefen. De boodschap: de meeste leerlingen kunnen geen opstel meer schrijven, ze vertonen een groot gebrek aan taaldiscipline, ze missen vaak feitelijke kennis van grammatica en spellingsregels. Dus toen al! In 1985 werden de problemen systematisch onderzocht. Een eerste golf aan zorgelijke berichten: Veel leerlingen voortgezet onderwijs spellen slecht (de Volkskrant); Grammaticales in brugklas is bittere noodzaak (NRC). De ernst van de problematiek vraagt om een „deltaplan voor het moedertaalonderwijs”, schreven onderzoekers in een onderwijstijdschrift. In 2007 werd opnieuw rampspoed gerapporteerd: beginnende hbo-studenten zijn zeer slecht in spellen en schrijven. De schuld ligt bij de middelbare school.

Het ‘referentiekader taal’ moest toen het tij keren. Duidelijke streefdoelen! Evidence based! Benchmarking! Terug naar de basis: foutloos schrijven en tekstverklaren. In de lesboeken verschenen steeds meer oefeningen voor spelling en formuleren. Jaren achtereen oefenen met foutief beknopte bijzinnen en contaminaties. Dat is zó saai dat het wel nuttig moet zijn. Van groep 6 tot en met 5 havo oefenen leerlingen met d’s en t’s, meer dan ooit, maar het gaat almaar de verkeerde kant op. Hoe zou dát toch komen? En waarom gaat het nog steeds niet goed met de leesvaardigheid?

Frivool lesgeven

Toen ik in 1993 begon als docent, besteedden we in 5 havo zes lessen aan het trainen van het eindexamen. De rest van de tijd ging verloren aan gedichten, creatieve en zakelijke opstellen, gesprekken over literatuur en over de krant. Hoe dom! Inmiddels trainen leerlingen in vooreindexamenklassen wekenlang met het eindexamen. In 5 havo zijn ze er vervolgens maandenlang mee bezig. Maar het is niet genoeg, want de leesprestaties zijn alweer gedaald.

Lees ook: ‘Wbj’, ‘tldr’: laten we ons buigen over de woorden die jonge mensen gebruiken

In 1993 was er een overschot aan leraren Nederlands. Heel blij was ik met een eigen lokaal en zes klassen. De laatste dagen van de zomervakantie zat ik met stapels boeken in de letterenbibliotheek, op zoek naar mooie gedichten voor in de les. Geen moment was ik bezig met lesdoelen, eindexamens, referentieniveaus. Ik was nieuwsgierig naar de leerlingen. Naar hun opstellen, hun verhalen, hun opvattingen. Achteraf gezien was dat veel te frivool natuurlijk, gezien de ernst van de situatie.

Daarover wordt geschreven, altijd met een zorgelijke ondertoon, in rapporten en kranten. Nooit lees je over de schrijfstijlkwaliteiten van leerlingen. Zouden die toe- of afnemen? We weten het niet. We weten zelfs niet of hun taalverzorging is toe- of afgenomen, al wordt dat laatste vaak wel gesuggereerd. Maar wie de rapporten zorgvuldig doorneemt, merkt dat generaties zich lastig laten vergelijken. In het laatste inspectierapport staat: „Scholen zijn kritisch op hun resultaten. Zo is ongeveer een kwart van de scholen niet of in beperkte mate tevreden over lezen, taalverzorging en schrijven.” Tja. Al in 1984 stelde een taalwetenschapper de vraag of de huidige situatie niet net zo ernstig was als die altijd al was geweest. Ook dat weten we dus niet.

Het roer radicaal om?

We zijn inmiddels zozeer gewend geraakt aan zorgwekkend nieuws over het schoolvak Nederlands, dat we nieuwe berichten daarover nauwelijks nog kritisch bevragen. Leerlingen voldoen alweer niet in voldoende mate aan de streefniveaus, lezen we in het nieuwe inspectierapport. Ze hebben er nog nooit in voldoende mate aan voldaan, vanaf het moment van invoering. Waar zou dat aan liggen: aan de leerlingen of aan de referentieniveaus? Domme vraag: aan de leerlingen natuurlijk! En dus holt alles achteruit. Taalverloedering alom. Het wordt erger en erger. De leraar Nederlands moet de problemen oplossen, met drie lesuurtjes per klas in de week. Dat gaat niet lukken, zelfs niet als we, wat de inspectie graag wil, alle lessen zo effectief mogelijk insteken. En daarmee is het schoolvak Nederlands zélf een probleem geworden. Steeds vaker denk ik: het grootste probleem is gelegen in de permanente problematisering van ons vak.

Met de meetbare deelvaardigheden is het vak er niet leuker op geworden

Moet het roer radicaal om, zoals de inspectie suggereert? Laten we beginnen met de constatering dat het roer allang is omgegaan, veertig jaar geleden alweer, en wel precies in de richting die ook nu wordt bepleit. Maar met de sterke nadruk op meetbare deelvaardigheden is het vak er niet leuker op geworden, en dus is het niet zo vreemd dat leerlingen nauwelijks nog kiezen voor een studie Nederlands. En al die nadruk op harde kennisdoelen heeft leerlingen vermoedelijk ook niet taalvaardiger gemaakt.

Betekenisvolle lessen

Wat te doen? Grote koerswijzigingen zijn in onderwijs zelden een goed idee, maar we kunnen wel bijsturen. De lessen zijn inmiddels sterk gericht op meetbare kwaliteitsverhoging, die moet worden vastgesteld met behulp van een batterij aan toetsen. Daarmee is het accent komen te liggen op deelvaardigheden, want die zijn gemakkelijk toetsbaar. Het echte leren vindt dan niet plaats in de les, maar de avond voor het proefwerk. Dat kan beter. Als we minder tijd gaan besteden aan het maken en corrigeren van toetsen, houden we meer tijd over voor het ontwikkelen van betekenisvolle lessen, waarin leerlingen kunnen ervaren hoe leuk en zinvol taal is.

De overheid wil ‘benchmarking’ en krijgt gedoe. Allemaal tijd en energie die niet wordt besteed aan het ontwikkelen en geven van rijke lessen. De essentie van lesgeven lijkt me dat we steeds opnieuw zoeken naar de verbindingen tussen waardevolle vakinhoud en de interesses en mogelijkheden van de leerlingen. Het is een misvatting te denken dat we leerlingen kennis door de strot kunnen duwen, omdat wij menen dat de ernst van de situatie daarom vraagt.