Een linkse fusie, het vergrijsde verzet en de betekenis van Baudet voor links

Deze week: Ploumens vertrek en het versnelde debat over een linkse fusie dat erop volgt.

Ofwel: waarom alléén een fusie lang niet genoeg is voor een eventueel herstel van links.

Beroepspolitici kunnen erg ingewikkeld doen over eenvoudige dingen, en dat zie je het beste als je in Den Haag een zeker vijfletterwoord in de groep gooit: fusie.

Begin over een fusie van twee of meer partijen en politici gaan steigeren. Ze citeren kenners, ze maken misbaar, ze zien onoverkomelijke bezwaren.

Dit is best grappig – omdat het zo wereldvreemd is. Je kunt verdedigen dat dit een land van minderheden, zuilen en kerkscheuringen is. Maar je hebt een andere kant: bekijk de herkomst van institutioneel Nederland en je ziet overal fusies.

De grootste vakbond (FNV), de grootste werkgeversvereniging (VNO-NCW), de grootste omroepen (AVROTROS, BNNVARA, KRONCRV), de grootste banken (Rabobank, ING, ABN-Amro), de meeste energiebedrijven (Vattenfall, Essent, ect.), de sportkoepel NOC*NSF, de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), de krant die u nu leest: ze zijn allemaal ontstaan uit een fusie.

In de politiek is het niet anders. Drie van de huidige coalitiepartijen (VVD, CDA, ChristenUnie) zijn fusiepartijen. Net als de twee invloedrijkste oppositiepartijen van deze coalitie, PvdA en GroenLinks.

Toch zagen we deze week hetzelfde ritueel. Lilianne Ploumen stapte op als PvdA-leider – het moment was verrassend, haar keuze niet – en meteen wezen ze in de partij naar een recent artikel in NRC, waarin stond hoe in de Tweede Kamerfractie van de PvdA discussie was over een gezamenlijke kandidatenlijst met GroenLinks bij de Eerste Kamerverkiezingen volgend jaar.

En inderdaad: het lag weer moeilijk. In de zesde partij van het land, die op haar hoogtepunt 33,8 procent van de stemmen haalde (1977), en bij de laatste twee verkiezingen (2017, 2021) niet verder kwam dan 5,7 procent, bleef je mensen houden die geloofden in de eigen verrijzenis.

En wat het niet beter maakte: ze kregen publiekelijk steun van een lange lijst oudgedienden, die onheilspellende vergezichten schetsten mocht de PvdA samensmelten met GroenLinks.

Mensen uit de tijd van de Winkler Prins die kwamen vertellen hoe het verder moet met Wikipedia.

Uiteraard is de afkeer van beroepspolitici voor fusies verklaarbaar. Vaak is het angst voor een onomkeerbare keuze: we gooien iets weg en weten niet of het beter wordt. En jongeren zoeken alternatieven voor de oude partijen, geen voortzetting, zeker nu de discussie over samenwerking van PvdA en GroenLinks al járen meegaat en altijd hetzelfde eindigt: in de mist.

Daarbij leiden de meeste fusies niet tot een electorale doorbraak: toen de PvdA, een samengaan van socialisten (SDAP), sociaal-liberalen (VDB) en progressieve confessionelen (CDU), in 1946 voor het eerst aan verkiezingen meedeed, haalde de partij minder zetels dan de drie partijen eerder afzonderlijk.

Maar wat ook waar is: daarna was de PvdA onder haar leider, premier Willem Drees, tot 1958 de voornaamste grondlegger van het naoorlogse Nederland.

Diezelfde PvdA opereert nu in een versplinterd parlement van twintig partijen waarin alleen coalitiefracties, radicale stemmen en uitblinkers (Omtzigt) nog aandacht van de buitenwereld vangen.

Het confronteert de PvdA, en heel klassiek links, met twee ontregelende werkelijkheden.

Nu de liberale overwinning vastloopt – in de klimaatcrisis, de woningmarkt, flexwerk, vermogensvorming, algoritmen, globalisering – blijkt links geen drager van het tegengeluid meer. Kenmerkend is dat radicaalrechts, meer dan links, de afkeer van de Toeslagenaffaire agendeert, hoewel ze in die kringen eerder bikkelharde aanpak van fraudeverdachten bepleitten.

Tegelijk hoef je geen PvdA-lid te zijn om te zien dat kapitalisme belang heeft bij linkse kritiek: een samenleving die het evenwicht verliest, die bedrijven en vermogenden niet afremt, valt uit elkaar. Het zegt ook iets over de PvdA dat de befaamde uitdrukking hierover van oud-PvdA-leider Joop den Uyl uit 1985 – „de boel bij elkaar houden” – nu vooral wordt gebruikt door premier Mark Rutte.

Het is al jaren duidelijk hoe PvdA-leden verder willen. Begin 2020, naar aanleiding van een stuk in deze rubriek, stelde de Nijmeegse PvdA’er Chris Peeters het partijcongres voor „het proces te starten” voor een „gezamenlijke lijst” met GroenLinks. De partijtop ontraadde dit, maar toen al stemde bijna veertig procent voor. En nazomer vorig jaar vroeg voorzitter Andrej van Hout (Jonge Socialisten) „één gedeelde Tweede Kamerfractie met GroenLinks”. Alweer zei de partijtop nee, nu stemde zelfs 45 procent voor.

Dus je weet wat er gebeurt als de PvdA-leiding haar verzet opgeeft.

Overigens kwam die laatste motie op een ongelukkig moment, omdat de week daarvoor in de formatie bleek dat de Tweede Kamerfractie van de PvdA niet toe was aan een fractiefusie.

Dit had ook te maken met Ploumen. Voor de zomer vroeg informateur Mariëtte Hamer (ook PvdA) haar en Jesse Klaver of zij één fractie wilden overwegen – dan ontstond ruimte te voldoen aan de eisen van VVD en CDA, die geen vijfpartijenkabinet wilden.

Klaver sprak er meteen met zijn fractie over, die het idee in meerderheid steunde. Ploumen schoof het voor zich uit, achteraf een vergissing: toen de kwestie in de nazomer in een stroomversnelling kwam voelde de PvdA-fractie zich overvallen en zei neen - waarmee de kans op een fractiefusie én meeregeren was verkeken.

Dus het was niet onlogisch dat Kati Piri, een sterk nieuw Kamerlid en aanhanger van samengaan met GroenLinks, zich afgelopen februari al uitsprak voor „één gezamenlijke lijst” van PvdA en GroenLinks bij de Eerste Kamerverkiezingen in 2023. In de leiding van de twee senaatfracties heeft ze steun, maar in de Tweede Kamerfractie van de PvdA aarzelen vooral oudgedienden.

Toch lijkt een doorbraak dichtbij nadat vrijdag de twee bekendste PvdA-winnaars van recente verkiezingen – Frans Timmermans (Europese verkiezingen, 2019) en Marjolein Moorman (Amsterdamse verkiezingen, 2022) – zich in de Volkskrant uitspraken voor „verbinden” van de PvdA met GroenLinks.

Nu weet je bijna zeker hoe de leden op het volgende congres, in juni, zullen stemmen.

Maar of dan alles is opgelost? Ploumen zei deze week dat zij de vaardigheid voor het leiderschap miste. Er zat wat in. Maar daarmee was ze ook erg vriendelijk voor haar partij, en voor heel klassiek links.

Want daar hebben ze hetzelfde manco: te vaak blijkt dat ze er zijn vergeten waarmee een geloofwaardig tegengeluid voor kiezers begint: bij de aanwijzing van je voornaamste opponent, die je scherp aanvalt. Dat schept de duidelijkheid die kiezers zo vaak missen.

En waar D66 al jaren profiteert van strijd met radicaal-rechts, daar zijn PvdA en GroenLinks vrijwel afwezig. Terwijl het niet moeilijk is, en wel degelijk relevant voor de openbare gespreksruimte.

Laat ik één voorbeeld noemen. Een maand terug werd FVD-voorman Thierry Baudet berispt omdat hij weigert inkomsten uit zijn boekverkopen op te geven – volgens nu.nl ging het om 75.000 euro. Baudet kreeg de aanwijzing alsnog aan de registratieplicht te voldoen.

Maar uit de lijst met nevenfuncties door Kamerleden van afgelopen vrijdag bleek dat de FVD-leider hieraan een maand later nog steeds niet heeft voldaan. En het is óók politiek dit soort democratisch wangedrag openlijk te attaqueren – omdat het nu eenmaal een hoge gevoelswaarde heeft.

Dus een linkse fusie, vergezichten, plannen – ze zijn allemaal van belang. Maar partijen die willen verrijzen, die het tegengeluid weer willen vertolken, moeten de strijd in elk opzicht, op elk niveau, en met elke opponent durven voeren.