Hoe vaak denkt een mens gemiddeld na over het einde van de mensheid? Zelf doe ik dat normaal gesproken nooit. Als kind leerde ik dat de aarde over vijf miljard jaar verzwolgen wordt door de zon, en dat gaf me een rustig gevoel. Ons bestaan hier is eindig, maar vijf miljard jaar kun je net zo goed eindeloos noemen.
Deze weken zit ik er minder rustig bij. „We naderen het gevaarlijkste punt in de menselijke geschiedenis”, zei Noam Chomsky deze week in de New Statesman. „We staan oog in oog met het vooruitzicht dat het menselijk leven op aarde wordt verwoest.” Chomsky doelde op het nucleaire gevaar, maar hij had het evengoed kunnen hebben over het apocalyptische IPCC-rapport van deze week.
Filosoof Marjan Slob, die ik eind vorig jaar interviewde, noemde het „bijna onverteerbaar” dat al het mooie dat mensen hebben gemaakt ooit verloren gaat. „Kijk, dat ik doodga is een gegeven, en daar kan ik wel vrede mee vinden. Maar dat wij als mensheid teloorgaan en dat er dan niemand meer is om de schoonheid van het bestaan te vieren, dat vind ik zo’n diep treurige gedachte.”
Natuurlijk kunnen we onszelf proberen te troosten door te bedenken dat er na ons weer andere diersoorten zullen floreren, schreef filosoof Justin E.H. Smith laatst in een essay over de mogelijkheid van een kernoorlog. Maar zo’n gedachtegang komt ons niet aanwaaien. Zijn eigen dood vond Smith een stuk gemakkelijker te relativeren: de levens van anderen gaan dan tenminste door.
Ik begrijp precies wat Slob en Smith bedoelen, en tegelijk hebben hun woorden iets duizelingwekkends. Het idee van het einde van de mensheid is niet alleen dramatisch, maar ook moeilijk te geloven. Veel dingen in het leven zijn zo oud en onveranderlijk dat je je niet kunt voorstellen dat ze ooit zullen verdwijnen. De stropdas, bijvoorbeeld, gaat al terug tot de Oudheid. Mannen over de hele wereld dragen stropdassen, ook Poetin. Er zijn hele strikte ideeën over de aanvaardbare breedte en draagwijze van een stropdas. Er gaat iets geruststellends van uit: de stropdas is here to stay. Maar de mens dan ook, toch?
Eh, nee. De kans dat de mensheid zichzelf vernietigt is groter dan de kans dat je als individu overlijdt in een auto-ongeluk, schrijft de Australische politicus en voormalig hoogleraar economie Andrew Leigh in zijn onlangs verschenen boek What’s the Worst That Could Happen?. Hij verwijst naar de filosoof Toby Ord, die alle risico’s op menselijke zelfvernietiging (existential risk) optelde en concludeerde dat er een kans is van één op zes dat de mensheid zichzelf wegvaagt voor het einde van de eeuw. Leigh behandelt de grootste risico’s in zijn boek: klimaatverandering, kernoorlog, pandemieën, op hol geslagen kunstmatige intelligentie.
Eén zo’n risico is al genoeg voor een cascade aan doemgedachten, maar de rampen bespringen ons nu van alle kanten. Dat geeft mensen over de hele wereld een onzeker en angstig gevoel, zei de Russisch-Amerikaanse journalist Masha Gessen deze week in een interview. Liberaal-democratische politici moeten die angsten van haar erkennen en adresseren: nu doen alleen de „bad guys” dat.
Gessen maakt een belangrijk punt: wie bang is, wil onder de vleugels kruipen van iemand die belooft die angsten weg te nemen. En dat is precies wat populisten doen. Het erge is, schrijft Andrew Leigh in zijn boek: juist de populisten zullen, eenmaal aan de macht, weinig doen om existential risk te verminderen. Mensen als Trump en Poetin maken geen werk van verduurzaming en nucleaire ontwapening. Ze staan vijandig tegenover de wetenschap, instituties en (internationale) samenwerking. Ze beloven veiligheid, maar ze bieden ontwrichting. Dat is niet in het belang van hun kiezers, ook al denken die dat ze beschermd worden.
Totalitarisme, schrijft Leigh, is óók een existential risk. We hebben de democratie nodig om de mensheid te beschermen tegen zelfvernietiging. Helaas staat juist deze staatsvorm op steeds meer plekken onder druk. We moeten ons realiseren dat de democratie kwetsbaar is en niet onderhoudsarm, zegt Leigh.
Hoe vaak denkt een mens gemiddeld na over het einde van de democratie? Minder dan logisch zou zijn. Ik moet opnieuw denken aan Marjan Slob, die tegen mij zei: „De democratie is opgetuigd met heel veel pijn, moeite en bloedvergieten, en ze kan ook weer teloorgaan.”
Floor Rusman (f.rusman@nrc.nl) is redacteur van NRC