‘Elke oorlog trekt de wereld scheef. […] En wat doen mensen als de wereld scheeftrekt?’, vraagt de hoofdpersoon uit de nieuwe (jeugd)roman van Els Beerten zich retorisch af. ‘Ze vallen ervan af’. We zijn dan nog maar net vertrokken in De rest van ons leven, waarop het na Beertens matig geslaagde Een mens is genoeg (2014) lang wachten was, maar de sterke, beeldende zinnen klinken veelbelovend. Is Beerten er dan eindelijk in geslaagd haar virtuoze Vlaamse oorlogsroman Allemaal willen we de hemel een waardige opvolger te geven?
Allereerst, anders dan het citaat suggereert, De rest van ons leven is geen oorlogsboek. Veeleer gebruikt Beerten de Eerste en vooral Tweede Wereldoorlog om te tonen hoe iedere geschiedenis onvermijdelijk haar sporen nalaat in de levens van gewone mensen, ‘de onzichtbaren’ die met ontelbaar veel zijn. Dit doet ze bij monde van Fredo Santoro, wiens meeslepende levensverhaal begint als Italië onderduikt in de Eerste Wereldoorlog.
Evenals in Een mens is genoeg vliegt Beerten door de jeugdjaren van haar protagonist. In een razend tempo vertelt ze hoe Fredo zijn moeder verliest aan de Spaanse griep, met zijn vader die kapper is naar Engeland emigreert, daar in zijn vaders voetsporen treedt en gelukkig in Liverpools Little Italy leeft, tot de Tweede Wereldoorlog uitbreekt en de Italianen dankzij Mussolini ineens moeten vrezen voor hun leven. Maar waar de snelle tijdreis in Beertens vorige jeugdroman de geloofwaardigheid ondermijnde, komt ze er nu mee weg. Ze vermijdt anekdotische terzijdes en focust zich op Fredo: in prachtzinnen, levendige beelden en suggestieve dialogen vervlecht ze alle rampspoed die hem overkomt ongedwongen met de turbulente geschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw en roept hem zo tot leven.
Eigen koers
Treffend bijvoorbeeld is de filmische scène waarin Fredo, schuilend aan de eettafel bij zijn toeverlaat Father Toni, impliciet het verband legt tussen het door de Duitsers getorpedeerde schip de Arandora Star en zijn vaders verdrinkingsdood na diens deportatie. ‘Het nieuws van de ramp zit om de kabeljauw’, die Father Toni op de markt kocht. Fredo ziet het staan, ‘1500 Nazi and Italian internees’, maar Beerten legt hem de dood niet in de mond: ‘Of ik bang ben, vraagt Father Toni. Dat mijn vader? Op dat schip? Ik schud mijn hoofd, hij schudt het zijne. We schudden de angst uit de lucht.’
Vanaf dat moment vertraagt Beerten effectief de tijd: Fredo beseft dat het leven dat zijn vader voor hem droomde een onvoorziene wending heeft genomen en niet vanzelf weer ‘in zijn plooi’ zal vallen. Hij moet zijn eigen koers bepalen. Dus als zijn lief hem na de oorlog inruilt voor haar teruggekeerde frontsoldaat gaat hij – aangetrokken door ‘de zon én de vrouwen’ – mee met zijn vriend Luigi (een ex-krijgsgevangene) naar Zuid-Italië waar hij intrekt bij diens vrouw, zoontje Vito en schoonzus Carlotta. Moeiteloos trekt Beerten je het Italiaanse plattelandsleven in, dat minder zonnig blijkt dan Fredo had gehoopt. Ja, er gloeit en bloeit wat tussen hem en Carlotta. Maar de armoede, stoffige hitte, familieverwikkelingen en maffiose horen-zien-en-zwijgen-cultuur doen Fredo inzien dat hij, zoals indertijd in Engeland, is ‘binnengekomen in een leven dat al bestond, met andere manieren en een geschiedenis die ik niet in de vingers voelen kan, omdat ze mij niet is overkomen’.
Allemaal verloren
Halverwege overrompelt Beerten je door Vito naast Fredo als verteller op te voeren. Dit lijkt gekunsteld, maar Vito is even levensecht als Fredo. Mooi bovendien: Fredo herkent zich in de jongen die ook zijn ouders moet missen (ze vertrekken als mijnwerkers naar België). ‘Ik zal hem tonen hoe het allemaal worden kan’, denkt Fredo. ‘Ik ben hem namelijk ook geweest’. Maar dat ‘hoe’ betekent vooral het aanvaarden van een ongewisse toekomst. ‘We lopen allemaal verloren’, zegt Fredo raak. ‘Het is wat mensen overkomt als ze van wereld veranderen.’ En ‘op een gegeven moment went het zo, dat we er niet meer bij stilstaan dat het leven haast niets anders is. En is dat gelukkig zijn.’ Zo tilt Beerten haar verhaal overtuigend boven de geschiedenis uit.