In een brief die ze vanuit kamp Westerbork aan haar huisgenoot schreef, noemt Etty Hillesum (1914-1943) haar bureau aan de rand van het Museumplein in Amsterdam de „beste plek op deze aarde”. Ze wilde kroniekschrijfster worden, de dagboeken die ze aan dat bureau over de eerste oorlogsjaren schreef, zouden later wereldwijd beroemd worden. Op 29-jarige leeftijd werd Hillesum vermoord in Auschwitz.
Haar bureau heeft een prominente plek op het toneel gekregen in de voorstelling Etty Hillesum – dat onverwoestbare in mij van actrice Julika Marijn, die al eerder theatersolo’s op het leven van Hillesum baseerde. In deze monoloog verknoopt Marijn de laatste jaren van de joodse dagboekenschrijfster Etty Hillesum met ervaringen uit haar eigen leven. Per saldo zijn er zeker raakvlakken: beiden kampten als twintiger met grote levensvragen over zingeving. Waar dat bij Hillesum echter van een ongekend en wonderschoon soort levenskracht getuigt („dat onverwoestbare in mij”), en haar vastbeslotenheid om altijd het goede in de mens te blijven zien tijdens de oorlog danig op de proef werd gesteld, is Marijns interne zoektocht er meer een van het geprivilegieerde soort. Het voelt daardoor tamelijk geforceerd, op momenten zelfs ambigu, die twee met elkaar te verbinden.
Indrukwekkender is de voorstelling als Marijn in de huid van Hillesum kruipt, en zonder opsmuk verslag doet van de oorlogsjaren, en hoe een jonge vrouw zich daarin tot de wereld verhoudt. Ze wordt verliefd op psycholoog Julius Spier, die haar aanzet tot het schrijven van haar dagboeken. Prachtig zijn Hillesums lyrische observaties en haar standvastige optimisme, wrang is tegelijkertijd het besef van de oorlog dat zich in haar nestelt. Ze wil niet onderduiken omdat ze anderen daarmee in gevaar zou brengen, voelt zelfs medelijden met de Gestapo. In de deportatietrein zwaait ze nog. Dat zijn ontroerende beelden die zich in je vastklauwen.
Lees ook: Een zweverig meisje uit Deventer