Opinie

Nederlands ‘nee’ tegen industriepolitiek kan niet meer

Economisch beleid De economie onafhankelijker en duurzamer maken vereist industriepolitiek. Tegelijk mag zulk beleid niet ongebreideld zijn, schrijven en .
Halfgeleidermateriaal van silicium in een fabriek in Dresden.
Halfgeleidermateriaal van silicium in een fabriek in Dresden. Foto Liesa Johannssen-Koppitz/Bloomberg

Ervaringen van kwetsbaarheid stapelen zich op. De Covid-pandemie legde voorjaar 2020 bloot hoe rap we kunnen worden afgesneden van aanvoerlijnen voor medicijnen of mondkapjes. Dezer dagen toont de Oekraïne-oorlog een te grote afhankelijkheid van Russisch gas. Eerder al ontdekten Nederland en de rest van Europa hoe de machtsstrijd tussen China en de Verenigde Staten zich ook hier vertaalt in een strijd om grondstoffen, technologie en afzetmarkten.

Dus moeten we onze economische weerbaarheid vergroten, luidt het antwoord van beleidsmakers in de Europese Unie. Minder naïef worden; robuuster en veerkrachtiger. Het leidde tot nieuwe aandacht voor industriepolitiek, met overheden in een sturende rol. Afgelopen jaren zagen we al forse staatssteun voor specifieke sectoren (zoals vaccins of halfgeleiders), afscherming tegen buitenlandse overnames en gerichte stimulering van onderzoek en innovatie.

Aan al deze besluiten ligt niet één enkel plan ten grondslag. Veelal zijn het reacties op plotse schokken en uitdagingen – van de bankenreddingen in 2008 tot gasrekeningcompensaties vandaag. Toch tekent zich alles bijeen een cesuur af: een breuk met veertig jaar neoliberale terughoudendheid; een andere kijk op de verhouding economie en veiligheid; nieuw statelijk zelfvertrouwen inzake de industrie. Deze omslag, in Washington zeker zo scherp als in Brussel, Parijs en Berlijn, is blijvend. Ook Den Haag, dat lang wegkeek, wil zich nu tot deze kentering verhouden. Het coalitieakkoord pleit voor „slimme industriepolitiek”, maar zonder er een verhaal bij te hebben of al concrete invulling te geven.

Grote publieke belangen

Europa’s strategische kwetsbaarheid verminderen: dat is de eerste grote reden om mee te doen aan dit nieuwe industriebeleid. Het dient de volksgezondheid en energiezekerheid, zo leren Covid-19 en ‘Oekraïne’. Ook andere publieke doelen kunnen door haperende internationale toevoerketens in het gedrang komen, zoals de klimaatagenda (elektrische auto’s vergen batterijen) en de digitalisering (die zonder halfgeleiders uit Taiwan vastloopt). Ook riskeert de EU, zonder extra inspanning, op onoverbrugbare technologische achterstand van de VS en China te raken, bijvoorbeeld inzake cloud, AI of quantum computing. Hier staan dus ook voor Nederland grote publieke en veiligheidsbelangen op het spel.

Maar dat is niet alles. Zonder nadrukkelijke aansluiting bij deze industriepolitieke wending, loopt Nederland welvaart en werkgelegenheid mis. Ons land kent bloeiende en hoogwaardige industrieën, juist in sectoren waarvoor de EU projecten opzet en die financieringsruimte krijgen dankzij versoepelde Europese staatssteunregels. Aangezien buurlanden Duitsland, Frankrijk, België en ook het Verenigd Koninkrijk wel fors investeren, zal het vestigingsklimaat hier relatief minder aantrekkelijk worden. Dit risico lijkt Den Haag onvoldoende te onderkennen.

Neem de halfgeleiderindustrie. Met veel tromgeroffel kondigde de Europese Commissie in februari de Chips Act aan: een pakket maatregelen dat het EU-aandeel in de mondiale microchipsmarkt beoogt op te schroeven van 8 naar 20 procent. Forse publieke investeringen (43 miljard uit Brusselse en nationale geldpotten) maken deel uit van deze plannen. Prompt meldde het Amerikaanse bedrijf Intel vorige maand er nog eens 80 miljard uit eigen zak aan toe te voegen, onder meer voor de bouw van een door Duitsland felbegeerde chipfabriek.

Lees ook: Groene industriepolitiek, is dat een goed idee? Kansen en valkuilen

Nederland toeschouwer

Voor de economische weerbaarheid van de Unie is het een prima zaak. Maar waarheen gaat dat geld en die banen en kennis? Intels nieuwe chipfabriek, volgens het bedrijf goed voor drieduizend banen, komt in het Duitse Maagdenburg. Frankrijk krijgt van de chipmaker een R&D hub. Ook Italië, Spanje en Polen delen in de prijzen. Tax-friendly Ierland, waar Intel zijn Europese hoofdkwartier heeft, verheugt zich op 12 miljard aan investeringen. Dit alles valt niet los te zien van de staatssteun die deze landen Intel in het vooruitzicht hebben gesteld.

En Nederland? Met ASML in Veldhoven beschikken we over een mondiale kampioen op halfgeleidergebied. Delft en Eindhoven zijn topuniversiteiten met relevante en gewilde expertise. De halfgeleiderindustrie ís al een zwaartepunt van de nationale economie. Des te opvallender dat ons land binnen de Europese chips-plannen vooral toeschouwer blijft. Niet nodig? Te duur? Of toch vooral een gemiste kans? Politiek debat over deze vragen ontbreekt.

Ander voorbeeld: het ecosysteem rond waterstof, dat met de afkoppeling van Russisch gas enorm aan strategisch belang wint. Ook daar blijft de feitelijke inspanning achter bij de beleden ambitie. In 2020 dichtte het kabinet Nederland een regierol toe in de ontwikkeling van een Europese waterstofketen, een visie die paste bij Brussels beleid om lidstaten te helpen met het financieren van gezamenlijke projecten. De cijfers spreken andere taal. Duitsland reserveert 8 miljard voor waterstofprojecten; Frankrijk trekt 1,5 miljard euro uit. Nederland, ondanks zijn koploperambities, heeft slechts 35 miljoen euro gereserveerd, driemaal minder dan de Vlaamse overheid (100 miljoen).

Van de vijfde economie van de EU mag meer worden verwacht dan meeliften met de inspanningen van anderen – in het belang van de Unie en van het Nederlandse verdienmodel.

Lees ook: Voor groene waterstof ligt een megaplan klaar

Geen wondermiddel

Dit wil niet zeggen dat Nederland de wederopstanding van de industriepolitiek, die Brussel, Parijs en Berlijn aanjagen, kritiekloos moet omarmen. De gevaren van ongebreidelde staatssteun en handelsprotectionisme zijn welbekend uit het verleden. Bovendien trekken in een subsidierace de kleinere EU-lidstaten aan het kortste eind. Deze oude klippen zijn niet opeens verdwenen en zullen ook nu zorgvuldig moeten worden vermeden. Toch zal het ‘nee’ tegen industriepolitiek, dat jarenlang de toon zette, ook in Den Haag plaats moeten maken voor een voorwaardelijk ‘soms wel, soms niet’. Als antwoord op de geopolitieke dreigingen en grote maatschappelijke opdrachten is dat de juiste grondhouding.

Industriepolitiek is geen wondermiddel. Europa kan zich niet van de wereldmarkt ontkoppelen. Beheersing en inkadering is nodig, heldere voorwaarden aan de hand waarvan de Unie kan besluiten wanneer industriepolitiek in te zetten, én wanneer niet. Nederland kan het initiatief nemen tot een gedeeld Europees afwegingskader, dat beschermt tegen politieke willekeur, particuliere lobby’s en de macht van de grootste schatkist. Zo’n kader waarborgt dat industriepolitieke initiatieven effectief zijn, de EU-binnenmarkt noch de multilaterale orde nodeloos verstoren, en baten opleveren die over meerdere lidstaten verspreid zijn. Aldus kan Nederland meedoen met de beweging voorwaarts waartoe de geopolitieke situatie noopt, maar tegelijk het voortouw nemen in de beheersing. Daar ligt de opdracht van ‘slimme industriepolitiek’.