Onlangs mocht ik een reeks gastlessen verzorgen op een leuke middelbare school. Ik had alleen brugklassers, wat me enorm vrolijk maakte, want brugklassers zijn vaak nog kinderen en dus makkelijker te onderwijzen dan de doorgaans wat meer puberale tweede- of derdeklassers. Brugklassers vragen na een toets niet of ze op hun mobiel mogen, maar of ze op de achterkant van hun blaadje nog een tekening mogen maken.
„Er is wel het een en ander veranderd door alle lockdowns hoor”, waarschuwde een van de docenten vooraf. Ik lachte het weg, maar hij bleek gelijk te hebben. Het waren leuke, lieve kinderen, maar ze bezaten de aandachtsspanne van een goudvis. Dat hebben tieners natuurlijk wel vaker, maar dit keer stonden ze halverwege de uitleg ook op om even een rondje door het lokaal te lopen. Wanneer een surveillant hen erop aansprak, gingen ze beschaamd weer zitten. Ze hadden geen idee dat wat ze deden onbeleefd was.
Na een van de lessen vroeg een meisje me nog iets over enjambementen. Toen ik begon te praten, draaide ze zich om en liep ze naar haar tafel om op haar telefoon te kijken.
„Waarom loop je weg als ik je vraag beantwoord?” vroeg ik verbaasd. Het meisje schrok.
„Oh shit, dat kan niet hè”, zei ze zacht.
De docenten verzekerden me tijdens de pauze dat het niet aan mij lag. „Het komt door al die online lessen”, zei de conrector. „Ze moeten weer beseffen dat er in de klas andere gedragsregels gelden, dat aanwezigheid meer is dan je laptop aanzetten. Vooral de onderbouw heeft hier moeite mee, ze hebben enkele belangrijke vormende jaren gemist.”
Misschien was dit een maatschappelijke vorm van long covid. Door al dat thuisonderwijs zijn ze vergeten dat je in een les niet zomaar kan verdwijnen, zoals dat bij zoom-onderricht wel kon. En dat je niet, wanneer een klasgenootje iets aan de leraar vraagt, ondertussen hardop met een ander kan gaan praten over voetbal.
Na de pauze kwam ik een groepje meisjes tegen die ik het uur daarvoor les had gegeven. Ze liepen met zijn zessen gearmd door de gang, vormden één lange, in elkaar vastgehaakte rij. De buitenste leden knalden constant tegen deurposten, vuilnisbakken en ouderejaars op.
„Is het niet een idee om jullie groep op te splitsen in twee ketens van drie?” vroeg ik. Ze schudden heftig hun hoofd.
„We laten elkaar niet los”, zei eentje.
Zo liepen ze door. Docenten en bovenbouwers stoven voor hen aan de kant maar de meisjes merkten het amper op. Ze waren verleerd om anderen te zien, net zoals ze waren verleerd dat anderen hén zagen. De rest van de dag brak ik mijn hoofd over de vraag wat erger was.