Opinie

Vergis u niet, onze veerkracht is groot

Essay | Oorlog in Oekraïne Een krappe eeuw geleden probeerde Stalin de Oekraïners uit te roeien, nu probeert Poetin het. Wij weten wat er gebeurt als we niet voor ons leven vechten, schrijft .
Een Oekraïense brandweerman na een Russische beschieting van een woondistrict in Kiev.
Een Oekraïense brandweerman na een Russische beschieting van een woondistrict in Kiev. Foto Marko Djurica / Reuters

Mijn moeder is jarig. Ik bel haar, feliciteer haar, doe alsof alles normaal is. Op 24 februari, de ochtend van de Russische inval in Oekraïne, vluchtten mijn ouders vlak voor het bombardement uit hun appartement in Irpin. Niet veel later ging een foto van de stad de wereld over, waarop inwoners onder een beschadigde brug schuilen voor de granaten.

Mijn moeder doet haar best mij gerust te stellen. „Lieverd”, zegt ze, „we hebben de hongersnood overleefd en onze taal en cultuur weten te behouden. Dat waren veel somberder tijden. Bovendien was er toen geen internet. Wij zullen het kwaad bevechten, alles komt weer goed.”

Het is geen wonder dat mijn moeder over de hongersnood, de Holodomor, begint. Ze verblijft namelijk in een dorp in het midden van Oekraïne dat indertijd het epicentrum van die genocide vormde, aangericht door de toenmalige Sovjet-leider Jozef Stalin. Tussen 1932 en 1933 kwamen naar schatting vier miljoen Oekraïners om van de honger. Ook toen zetten de Russen hun propaganda in en ontkenden ze deze misdaad, terwijl in Oekraïne de lijken op straat lagen.

Die eeuwige verschrikking van de Holodomor zat altijd ergens in mijn hoofd – een gevolg van alle familieverhalen. Over mijn oma Maroesja, die vijf jaar was toen haar twee oudere broers van de honger stierven; ze werden naast het huis begraven. Over de agenten, die al het eten uit hun huis meenamen en op hun knieën naar elke op de grond gevallen graankorrel zochten; ze vond zelfs het zakje graan dat mijn familie in de tuin had begraven.

Totalitair monster

In 1932 vermoordde Jozef Stalin ons omdat we Oekraïners waren. In 2022 doet Vladimir Poetin hetzelfde. Er is een nieuw, totalitair monster opgestaan. En wij hebben geen andere keus dan op te komen voor de liberale vrijheden en de democratie, en het nieuwe kwaad te bevechten. Want wij weten wat er zal gebeuren als we niet voor ons leven vechten.

Lees ook het vorige essay van Olena Lysenko: Dansen op het koord tussen de Kievse technoclub en oorlog met Rusland

‘Wat deed jij toen de oorlog begon?’ Het is vandaag de dag een normale vraag. Ik was weg van huis, dat zich in Kiev bevindt, en aan het werk in Odessa, als freelance journalist voor een buitenlands medium. Om vijf uur ’s ochtends klopten collega’s op mijn hoteldeur. „Rusland is een oorlog begonnen. Ze bombarderen Odessa. Er vliegen straaljagers over. Je moet wakker worden”, riepen ze. Ik ben een diepe slaper en alles voelde een beetje onwezenlijk. Ik verzamelde zenuwachtig alle toiletartikelen uit de badkamer, vraag me niet waarom, en pakte mijn koffer. Mijn lijf zat vol adrenaline – maar ik voelde niets, alleen een grote leegte in mijn hart.

De dagen daarna reed ik door een veranderend land. Loopgraven, betonblokken, controleposten op de wegen. Selfies van vrienden in legeruniform die lieten weten dat ze hadden dienstgenomen. Cultuurhuizen die werden getransformeerd in wervingscentra, voor de mobilisatie naar de frontlinies. Een modern kuuroord, midden in het bos, dat nu was afgeladen met moeders en peuters die de bombardementen waren ontvlucht. Urenlange rijen bij een benzinepomp – niet meer dan twintig liter per auto. Honderden filmpjes van kapotte steden, verwoest door Russische raketten. Dood en pijn op onze smartphones.

Het nieuws werd zo krankzinnig dat het moeilijk te bevatten was. Rusland beschiet een kraamafdeling en doodt zwangere vrouwen en baby’s, het bombardeert een reusachtige kerncentrale en veroorzaakt bijna een nucleaire ramp, het treft het terrein waar het Holocaust-monument zich bevindt, in het midden van Kiev, met raketten.

Papegaai

Sinds het uitbreken van de oorlog ben ik niet meer thuis geweest. Ik volg het leven in mijn flatgebouw in Kiev via de groepschat van de buren. Voorheen werd daar besproken wiens hond te hard blafte, of wie te laat nog te harde muziek draaide, nu wordt er het laatste oorlogsnieuws uitgewisseld, en ook hartverwarmende gebaren van vriendelijkheid.

Een bewoner vluchtte en kon haar papegaai niet meenemen. Het beest woont nu in de gang en krijgt van iedereen eten

Onze flat is niet door raketten geraakt, lees ik, maar het pand verderop heeft minder geluk. Mijn buren blijven het gebouw bewaken, lees ik ook, tegen plunderaars en ‘spotters’; mensen die het gebouw ‘aangeven’, als doelwit voor een bombardement. Er worden adressen gedeeld waar je nog eieren, meel en kattenbakvulling kunt kopen.

Een bewoner die vluchtte, kon haar papegaai niet meenemen. Het beest woont nu in de gang en krijgt van iedereen eten. Een andere bewoner had een lievelingsplant, geërfd van haar moeder, maar die was te groot om te vervoeren. Nu geeft iedereen hem eens per week water. Weer andere bewoners hebben wifi weten te installeren in de ondergrondse parkeergarage die dienst doet als schuilkelder. „Vrienden, als deze verschrikking voorbij is, laten we dan met z’n allen een grote tafel met eten dekken!”, lees ik. „Die moeten we dan in het park bij ons huis neerzetten, zodat iedereen mee kan eten!” antwoordt een ander.

Zulke berichten, over verzet in Kiev-stijl, bevestigen mijn grenzeloze liefde voor de stad. Tegelijk voel ik iets wat tussen nostalgie en angst om iets te missen zit. Mijn favoriete restaurants en koffietent koken eten voor het leger, mijn favoriete rugzakmerk naait gratis gevechtsvesten. De beroemde dragqueen van Kiev heeft dienstgenomen bij de landsverdediging. „Ik ben een legende in de Oekraïense gayscene! En weet je, nu leef ik met hetero’s en maakt het ze niet eens uit dat ik homoseksueel ben, want we zijn één!”

Bombardementen-app

Intussen maken mijn collega’s en ik ons voor een volgende reportage, in Dnipro, Oost-Oekraïne. Bij het zoeken naar een verblijfplaats, gaan we allereerst na of er een souterrain, schuilkelder of ondergrondse parkeergarage is. Iedere nacht verblijven miljoenen Oekraïners in zo’n schuilkelder. Ik ben in verschillende geweest. Die in Vinnytsja is mij het meest bijgebleven. De kelder lag onder de kleuterschool en had bedjes voor de kinderen.

Lees ook: Uit Marioepol komt de informatie in snippers

Maar ook in de schuilkelder gaat het dagelijks leven door. Gaandeweg nemen bewoners vloerkleden mee en knutselen ze meubilair in elkaar. En voor het slapen gaan wensen ze elkaar goedenacht, al bedoelen ze eigenlijk ‘stille’ nacht, zonder luchtalarm en bommen. In een ‘goede’ nacht kun je namelijk slapen, word je niet driemaal per nacht bevend wakker van de explosies en hoef je niet paranoïde naar de geluiden buiten te luisteren.

Bij het zoeken naar een verblijfplaats gaan we ook na of er een aggregaat is – de stroom kan elke dag uitvallen. En we willen niet in de buurt van legerbases, tv-masten, of ziekenhuizen zitten, want die zijn een mogelijk doel voor de Russen. We installeren een app, waarmee je in sommige regio’s voor mogelijke bombardementen wordt gewaarschuwd. En we hebben altijd een tas met benodigdheden klaar staan voor het geval we moeten vluchten – in de mijne zitten een laptop, papieren en een paar T-shirts van mijn geliefde Oekraïense bands.

Ook overdag gaan de sirenes af. Ik kocht een broodje bij een benzinepomp toen opeens het luchtalarm klonk. Op zo’n moment wil je niet bij de benzinepomp zijn... Honderden mensen renden naar hun auto; ik kon die van ons niet vinden en sprong bij een willekeurig iemand in de auto.

Chemische aanval

Bij een bezoek aan Lviv, in het uiterste westen van het land, een knooppunt voor miljoenen uit de steden gevluchte vrouwen en kinderen, spreek ik met kleine winkeliers die tot voor kort Tsjernihiv, Charkov of Marioepol woonden, steden die door de Russen kapot worden geschoten. Ze staan in de rij voor humanitaire hulp. „Het moeilijkste is om eten te moeten vragen. Dat ben ik niet gewend”, zegt een vrouw uit Charkov.

„Ruik je ammoniak, schuil dan in de kelder. Bij chloor, ga naar boven”

Intussen gaat het op mijn Instagram, naast de vele filmpjes van explosies, oproepen tot crowdfunding en het delen van telefoonnummers van mensen die gezinnen van gevaarlijke plekken weghalen, over een mogelijke chemische aanval. „Ik ben bang voor een aanval met chemische wapens”, lees ik. En: „Ruik je ammoniak, schuil dan in de kelder. Bij chloor, ga naar boven”. Af en toe is er ruimte voor een grapje. „Ik heb toen ik vluchtte schimmelkaas in de koelkast laten liggen. Dát is nog eens een chemisch wapen als de deur opengaat!”

„Wat denk jij?” vraag ik aan een collega. „Ze kunnen je tegelijkertijd met chemische wapens bespuiten en bombarderen”, zegt de journalist die eerder in Syrië werkte.

De telefoon gaat. Het is mijn moeder. Ze zegt dat de dorpelingen groenten op hun akkers willen planten. „Als er maar genoeg brandstof voor de landbouwmachines is.” En ik denk: Laat niemand zich vergissen in de veerkracht van de Oekraïners.