Tot aan de overkant van het IJ hingen de mensen uit het raam voor de opening van het Pärt Festival. Honderdvierenveertig scheepshoorns schalden bij zonsondergang door de stad. De kanoërs, die met een enkel lampje op hun hoofd door het donker op het sirenegeluid afkwamen, maakten de magische sfeer compleet.
Een passend festivalbegin: componist Arvo Pärt is een publiekslieveling. Zijn vaak eindeloos trage muziek wordt meestal vermarkt als spiritualiteit voor de ontwortelde mens. Ook in dit programmaboekje stond dat zijn muziek ruimte geeft om ‘bij jezelf te zijn’. Terwijl Pärt zo veel méér is dan mindfulness. De avond was samengesteld rond twee grote stukken voor koor en strijkorkest, met beiden een diep religieuze tekst, ter herinnering dat Pärt niet simpelweg ‘spiritueel’ is, maar concreet christelijk.
Na twee bekende werken in Pärts tintinnabuli-stijl, Fratres en Cantus in Memory of Benjamin Britten, klonk het koorstuk Adam’s lament. In die vertelling van de zondeval krijgt niet de lieflijk kabbelende meditatie, maar de diepe afgrond van menselijke natuur ruim baan. Eenzelfde duisternis werd na de pauze aangeboord in het Te Deum.
Het Talinn Kamerorkest, en vooral het Ests Filharmonisch Kamerkoor waren onder leiding van Pärt-specialist Kaljuste fabelachtig goed. Met een prachtig lenige koorklank die nergens massief was, maar afwisselend ingetogen en ontzagwekkend, beheersten de musici de mysterieuze klankwereld van Pärt tot in de puntjes. Een voorrecht om mee te maken.
Het enige wat volledige spirituele overgave soms verhinderde, was de sluikreclame op de achterkant van de iPad die elke zanger vasthield. Het logo van die aangegeten appel deed meer denken aan de morele leegte van een commerciële tech-reus dan aan Adams appel uit het paradijs. Volgende keer misschien een stickertje plakken.
Ter toegift zong men Da Pacem, Pärts beroemde vredesgebed. Ook dit beladen slot miste zijn uitwerking niet.