Aan de snelheid waarmee Nederlanders nieuwe crisiswoorden opnemen in hun vocabulaire kun je zien hoe dynamisch die woordenschat is. Na de stoomcursus van de pandemie spreken miljoenen Nederlanders een soort corona-pidgin, een mengtaal van medisch, bestuurlijk en statistisch jargon.
Poetins oorlog in Oekraïne leidt opnieuw tot lexicale expansie, nu met taal uit de wereld van wapens en oorlog.
Zo was de Nederlandse premier deze week bij ‘onze jongens’ van de enhanced Forward Presence (eFP) in Litouwen. De Europese Unie wil een flitsmacht van 5.000 manschappen in paraatheid brengen. En Nederlandse ministers verwijzen voortdurend naar de ‘oostflank’.
Nu betekent het woord flank, volgens Van Dale, eigenlijk de zijkant van de buik. Een paard heeft flanken. Maar een gebouw kan ook flanken hebben.
Vaak heeft het woord flank echter militaire trekjes. Het verwijst dan naar de zijkant van een eenheid.
Met de ‘oostflank’ wordt gedoeld op de hele oostelijke kant van het gezagsgebied van de NAVO: zeg maar alle landen die in Oost-Europa bedreigd worden door de huidige Russische agressie, van de Baltische staten tot Turkije.
Het tegendeel van de flank van een eenheid is het front: de voorzijde. Het woord ‘oostfront’ is een echo uit het verleden: de afschrikwekkende oorlog die nazi-Duitsland voerde tegen de Sovjet-Unie. Nu zijn de Russen de agressor en streeft het Westen ernaar van de oostflank geen oostfront te maken.