En dan heb je ineens een wapen in je hand – als jonge moeder, bakker of accountant. De Oekraïense krijgsmacht deelde duizenden automatische geweren uit aan burgers. „En dat zullen we blijven doen om ons land te verdedigen”, zei president Volodymyr Zelensky eerder in een persconferentie.
Hoe is het om als burger plotseling een wapen te hebben en iemand te kunnen verwonden of doden?
De oorlog in Oekraïne brengt de Bosnische-Nederlander Suad Pasalic (59) uit het Noord-Brabantse Heesch terug naar vroeger. Naar de Bosnische burgeroorlog, die hij in 1997 ontvluchtte. Ziet hij Oekraïners op tv, dan is het alsof hij zijn jongere zelf ziet.
Pasalic was 30 toen in 1992 de oorlog begon, woonde in een dorp en werkte in een fabriek waar hij machines onderhield. De Serviërs rukten op, en met het pistool van zijn oom verdedigde hij zijn land en familie, vertelt hij aan de telefoon. Hij was opgeleid tot militair, vanwege de dienstplicht, maar had nog nooit op iemand geschoten.
Samen met dorpsgenoten construeerde hij nu een verdedigingslinie. Anderen gebruikten hun jachtgeweer. Later bemachtigde Pasalic een automatisch geweer, dat hij had veroverd op de Serviërs. Zoon Ajet (26), die meeluistert en vertaalt, zegt dat het zijn vader moeite kost erover te spreken. „Tenzij hij iets gedronken heeft.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data83507838-26b314.jpg|https://images.nrc.nl/JemT7KFMmMcuI3sSuyo_vVod_X0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data83507838-26b314.jpg|https://images.nrc.nl/TIyy29yPmgLC4K1tku0xOdNRZRE=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data83507838-26b314.jpg)
Of hij op mensen heeft geschoten? „Ja”, zegt Suad Pasalic, „maar alleen op Bosnisch-Servische militairen, alleen om me te verdedigen.”
Hij schoot van honderd, tweehonderd meter. Door die grote afstand wist hij nooit precies wat hij had geraakt. Maar dat maakte het niet per se makkelijker. Schuldig over zijn daden heeft Pasalic zich nooit gevoeld, maar „op het einde van de dag zijn we allemaal mensen.” In Nederland kreeg hij psychiatrische hulp.
ARQ Centrum ’45, behandel- en expertisecentrum voor psychotrauma’s, bereidt zich voor op de komst van Oekraïense burgers, en ook op Oekraïners met een ‘schiettrauma’. Klinisch psycholoog Jackie June ter Heide van ARQ houdt als behandelaar rekening met mensen wier leven op het spel stond en die in het heetst van de strijd besloten te schieten en een ander te doden. „In zo’n situatie schakelt een deel van jezelf zich uit”, legt Ter Heide uit. „We zijn allemaal van nature in meer of mindere mate empathisch en voelen de pijn van de ander.”
Maar hoe groter de doodsnood, hoe meer de doodsangst het overneemt en hoe meer je lichaam overschakelt op een basale overlevingsstand. „Daar heb je als mens nauwelijks controle over”, vertelt Ter Heide. „Naderhand zijn mensen kalmer en kunnen schaamte en schuldgevoel ontstaan.”
Dan kan het gebeuren dat iemand zijn eigen handelen niet langer moreel kan verdedigen. Dat je de film terugspoelt en vanuit empathie een alternatief scenario bedenkt. Bijvoorbeeld vluchten. „In de psychologie noemen we dat denkfouten”, zegt Ter Heide. Mensen zien achteraf uitwegen die er helemaal niet waren en vellen een onterecht hard zelfoordeel. „En het wordt nog lastiger als je hetgeen je gedaan hebt, gaat generaliseren tot wie je bent. Dat je gaat denken: ik heb iemand gedood, dus ben een slecht mens.”
Schiettrauma
Daarbij geldt dat burgers volgens Ter Heide een extra groot risico lopen op een ‘schiettrauma’. Krijgsmacht en politie hebben een geweldsmonopolie. Schiet een burger iemand neer, dan gaat dat „sneller in tegen de eigen morele verwachting.”
Een schiettrauma kan resulteren in bijvoorbeeld depressie, een posttraumatische stressstoornis en suïcidaliteit. Bij de behandeling is het zaak om eerst vertrouwen op te bouwen, zegt Ter Heide: „De drempel om te vertellen dat je iemand hebt gedood, is enorm hoog.”
Behandeling kan bijvoorbeeld bestaan uit de oogbeweging-therapie EMDR, waarbij traumatische herinneringen hun lading in meer of mindere mate verliezen. Ook is het belangrijk, zegt Ter Heide, om morele zelfveroordeling nauwkeurig onder de loep te nemen. Want kon je écht anders dan schieten?
De Rus kan zijn eigen gedrag minder makkelijk moreel verdedigen
Ook Nederlanders zonder militaire ervaring weten hoe het is om in oorlogstijd een medemens te beschieten. Al slinkt die groep snel. Frans Babeliowsky (93) uit Blaricum zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het gewapend verzet. Nadat hij van zijn leraar Frans wapeninstructies had gekregen, sloot hij zich als 16-jarige aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten in het Twentse Hengevelde.
Hij wil er wel over praten, in bijzijn van zoon Matthijs (56). Die vertelde in een eerder telefoongesprek over zijn vader: „Hij heeft inderdaad geschoten... En dat heeft hem...” Hij valt even stil. „Daar heeft hij veel last van gehad.”
Het was 1 april 1945, Eerste Paasdag. Babeliowsky werd door een paar Duitsers tegengehouden, hij moest zijn fiets achterlaten. In het dorp kreeg hij van een kameraad een geweer in handen en al gauw zag hij boven het gras een Duitse helm uitsteken. „Toen heb ik goed aangelegd,” vertelt Babeliowsky, „en heb ik hem goed geraakt.”
De dag erna besloot Babeliowsky te gaan kijken. „Toen vond ik zijn helm, in een plas bloed. De man zelf was weg.” Babeliowsky gaat er vanuit dat de Duitse soldaat aan zijn verwondingen is overleden.
„Het is heel gek, maar dat doet me niets”, zegt hij aan de telefoon. „Het was oorlog, ik deed het voor de goede zaak.” Zijn ouders zaten ook in het verzet. Maar later, rond zijn vijftigste, „heb ik er vreselijk veel moeite mee gehad. Toen kreeg ik het vreselijk benauwd. Ik had veel nachtmerries met hele levendige beelden. En toen realiseerde ik mij pas dat ik erover moest praten.”
Zoon Matthijs: „Ik kan me nog herinneren...” Hij valt opnieuw stil. “...dat je stopte met praten en ik dacht: wat is hier aan de hand? Dat je... mama wist wel wat er aan de hand was... niet in detail, maar... Je raakte toen in paniek.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/03/data82767951-8813c1.jpg)
Matthijs was toen een jaar of 12. „Je was je verhaal aan het vertellen, precies zoals nu, en toen stopte je ineens met praten en begon je hard te huilen. En toen vluchtte je het huis uit in paniek. Huilend.”
Vader Frans: „Je hebt iets ergs gedaan, als jongen van 16 jaar... Dat is ongelooflijk...”
Hij heeft zich over het schieten echter nooit schuldig gevoeld. „Ik ging het kwade te lijf, dat is altijd goed.” Maar, en dat is voor hem een kern: „Al was het niet verkeerd, het blijft iets ergs.”
Frans Babeliowsky kreeg nooit psychologische hulp. Het had misschien geholpen, maar dat is wijsheid achteraf. Zoon Matthijs: „Ik vind het fijn dat je er uiteindelijk toch over hebt kunnen praten.”
Tweede Wereldoorlog
Iemand doden, benadrukt Tine Molendijk van de Nederlandse Defensie Academie, is voor niemand makkelijk. Molendijk promoveerde op de psychische impact van oorlogsgeweld. „Tijdens de Tweede Wereldoorlog schoot 75 procent van de geallieerden bewust niet of expres mis”, zegt Molendijk.
Tegelijkertijd: een zogeheten moreel trauma – dat je je handelen achteraf niet meer kunt verenigen met je eigen moraal – kan ook ontstaan wanneer je juist niét hebt geschoten. „Bijvoorbeeld als een maat van je is omgekomen en jij dat niet hebt kunnen voorkomen”, zegt Ter Heide. Dan kun je je bijvoorbeeld schuldig gaan voelen. Van: had ik maar ingegrepen.
Het voelt misschien tegen-intuïtief, maar het oppakken van een geweer tijdens een oorlog kan juist ook beschermen tegen een trauma, zegt Molendijk. „Dan heb je tenminste het gevoel dat je iets kunt dóén. Dat je nuttig bent.” Het alternatief, het niet oppakken van een geweer, kunnen mensen volgens haar ervaren als de ultieme machteloosheid en zinloosheid.
Maar hoe dan ook, vertelt Molendijk, „het idee dat de wereld ergens toch een rechtvaardige plek is, gaat rammelen.” Zij verwacht dat ook veel Russen getraumatiseerd uit de strijd in Oekraïne zullen komen, ook omdat lang niet alle Russen achter Poetin staan, maar wel naar het front worden gestuurd: „De Rus kan zijn eigen gedrag minder makkelijk moreel verdedigen.”
Om over te brengen hoe ingrijpend het kan zijn een ander te beschieten, gebruikt Molendijk voor haar lessen de boeken van de Amerikaanse filosoof Jesse Glenn Gray, een officier in de Tweede Wereldoorlog. In zijn oorlogsdagboek schrijft die dat zijn geweten steeds meer op de achtergrond raakt. Als de oorlog voorbij is, hoopt hij dat zijn daden niet te zwaar op zijn geweten zullen rusten. „En toch, als het níet zo is, zal dat mij ook verontrusten”, schrijft Gray in zijn dagboek.
Gray schrijft tegelijkertijd over de wat hem betreft mooie kanten van oorlog. Hij genoot er op momenten zelfs van, zegt Molendijk. Bijvoorbeeld van de kameraadschap. En wie vecht aan het front, schrijft Gray, gaat op in het moment. Dan treed je volgens hem buiten jezelf. Wat Gray schrijft, zegt Molendijk, kan óók gelden voor Oekraïners.
Dat zoveel Oekraïense burgers zich bewapenen, laat volgens oud-president Petro Poroshenko van Oekraïne zien „hoezeer de Oekraïners Poetin haten.” Hij toonde bij CNN zijn eigen geweer. Alleen, hoe groot de haat misschien ook is, zoals Suad Pasalic zei: „Op het einde van de dag zijn we allemaal mensen.”