Met enige fanfare heeft de aanklager van het Internationaal Strafhof onlangs aangekondigd dat hij een onderzoek heeft geopend naar de oorlog in de Oekraïne. Mooie woorden, maar wij mogen van dit onderzoek bar weinig verwachten, zeker niet op korte termijn.
Er is op het Internationaal Strafhof op dit moment veel kritiek, ook uit Nederlandse hoek. Deze kritiek is niet onterecht. Het hof blijkt in de praktijk vooral een papieren tijger; onderzoeken duren vaak jaren en leveren zelden het gewenste resultaat. Na twintig jaar is het aantal veroordelingen op de vingers van twee handen te tellen. Een belangrijke oorzaak voor dit probleem is dat het hof eenvoudigweg niet de menskracht heeft om al de gewenste onderzoeken daadwerkelijk uit te voeren.
Om een idee te geven van de stroperigheid van de onderzoeken: het andere Oekraïne-onderzoek naar de in de Krim en het oosten van Oekraïne gepleegde misdrijven loopt sinds 2014 en heeft nog niets concreets opgeleverd. Naar verluidt telde het team van de aanklager in die zaak tot voor kort slechts twee onderzoekers. Eentje die het Russisch en eentje die het Oekraïens machtig is.
Russische agressie
Daar komt bij dat het Internationaal Strafhof niet de bevoegdheid heeft om het misdrijf van agressie te vervolgen. Het besluit van president Vladimir Poetin om Oekraïne aan te vallen is een internationaal misdrijf, maar niet een waar het hof wat mee kan. Rusland noch Oekraïne is partij bij het Internationaal Strafhof, dat sinds kort wel over dat misdrijf kan oordelen maar, zo wil de ironie, in beginsel alleen als zowel agressor als slachtoffer jurisdictie voor dat misdrijf heeft aanvaard. Als de oorlog in Oekraïne iets duidelijk maakt, is het wel dat ‘agressie’ de moeder is van alle oorlogsmisdrijven. Zonder agressie geen oorlogsmisdrijven. Er is dus alle reden om onze pijlen toch vooral op die Russische agressie te richten, al is er nog nooit iemand voor het misdrijf veroordeeld.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data76361091-04146a.jpg)
Uit de door het Internationaal Strafhof gehanteerde definitie van agressie blijkt dat hoe dan ook alleen het hoogste echelon strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Alleen personen die daadwerkelijk controle kunnen uitoefenen over het politieke of militaire optreden van een staat kunnen voor agressie worden veroordeeld.
Wij moeten het in Rusland dus hoe dan ook hogerop zoeken. Poetin is een voor de hand liggende verdachte, net als zijn minister van Defensie Sergej Sjojgoe, zijn minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov, de Chef van de Generale Staf Valerie Gerasimov, en niet te vergeten de leden van Poetins Veiligheidsraad.
Van het Internationaal Strafhof is dus weinig te verwachten. Hoe vallen Poetin en zijn trawanten dan wel voor de rechter te brengen?
Universaliteitsbeginsel
De situatie is niet zo uitzichtloos als die op het eerste gezicht misschien lijkt. Het misdrijf van agressie is namelijk niet alleen in het statuut van het Internationaal Strafhof te vinden. Een groeiend aantal landen heeft het misdrijf in de nationale wetgeving geïncorporeerd. Nederland is één van deze landen; in 2018 is agressie als misdrijf opgenomen in de Wet Internationale misdrijven, de WIM. Ook wij kunnen agressors dus vervolgen, ongeacht de nationaliteit van de verdachte of de plek waar de agressie gepleegd is.
Op grond van het universaliteitsbeginsel heeft Nederland dus rechtsmacht over de door de Russische leiders in Oekraïne gepleegde agressie. Bij deze rechtsmacht moeten echter twee belangrijke kanttekeningen worden geplaatst. Allereerst kunnen regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken niet in Nederland voor de rechter gesleept, zolang zij in functie zijn.
Poetin en Lavrov ontspringen voorlopig dus de dans. Daar komt bij dat Nederland alleen in actie kan komen, of rechtsmacht heeft, op het moment dat een verdachte zich op Nederlands grondgebied begeeft. In Rusland zitten de hierboven genoemde verdachten vooralsnog dus hoog en droog.
Dit alles is geen reden om bij de pakken neer te zitten. De ervaring met andere conflicten en dictators leert dat vroeg of laat de kansen keren. In Nederland zijn in het verleden met succes buitenlanders vervolgd voor in Rwanda of Afghanistan gepleegde internationale misdrijven. Het gaat dan om personen die, vaak via allerlei omwegen, in Nederland zijn beland nadat in het land van herkomst een verandering van regime heeft plaatsgevonden.
‘Kopstukkenlijst’
Zolang de buitenlandse verdachte van een elders gepleegd internationaal misdrijf zich niet in Nederland bevindt, mag het Openbaar Ministerie geen opsporingsactiviteiten verrichten. Dit maakt het aanhouden van een verdachte in de praktijk lastig, omdat daarvoor voldoende bewijs voorhanden moet zijn.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/05/web-0106zatbijstrafhofaminjpg.jpg)
Om dit probleem voor te zijn is het dus belangrijk dat Nederland nu al begint met het verzamelen van informatie over de Russische kliek die verantwoordelijk is voor het geweld tegen Oekraïne. Dat formele opsporing niet mogelijk is, betekent namelijk niet dat het Openbaar Ministerie met handen en voeten gebonden is. In afwachting van de komst van een verdachte kan een officier van justitie, al dan niet met instemming van het college van procureurs-generaal, een anticiperend of verkennend onderzoek starten. Daarbij worden geen traditionele dwangmiddelen ingezet, maar het politieapparaat verzamelt de informatie die nodig is om een verdachte bij aankomst in Nederland aan te houden. Strafvorderlijk is tegen een dergelijk strafvorderlijk voorschotje geen enkel bezwaar.
In 2002 is daarom, bij de invoering van de WIM, gesuggereerd dat het Openbaar Ministerie in voorkomende gevallen een ‘kopstukkenlijst’ moet opstellen, met daarin namen van verdachten en informatie over mogelijk door hen gepleegde internationale misdrijven. Bij mijn weten is een kopstukkenlijst nog nooit opgesteld.
Nu is het moment om daar verandering in te brengen. Nederland mag geen veilige haven worden voor hen die verantwoordelijk zijn voor de oorlog in Oekraïne. Ook het regime van Poetin heeft namelijk niet het eeuwig leven.