Ze hebben in zes dagen 2.200 kilometer gereden. Door Oekraïne, Polen, Duitsland. Met zijn vieren sliepen ze in hun oude Skoda. Nou ja slapen – voor zover dat ging. Nina Spodin (41) en haar man Roman (47) vertellen aan één stuk door, in gebrekkig Engels. Ze toont een kiekje van het veilige blauwe ‘Nederlandse grens’-bord in het donker. Dinsdagavond laat.
Ze besloten op vrijdagochtend 25 februari, een dag na de Russische inval: we gaan weg hier. De kinderen zijn 9 (Olha) en 6 (Roman). „We willen niet dood, mama”, had Olha gezegd. Nina vecht tegen tranen als ze vertelt.
Ze grepen wat ze grijpen konden in hun appartement. Veel hebben ze niet bij zich. Nina draagt maandag dezelfde broek, trui en sneakers als vrijdag. De kinderen hebben wat speelgoed en kleding.
/s3/static.nrc.nl/liveblog/files/2022/03/web-0703buivluchtelingen.jpg)
Ze zijn westwaarts gaan rijden. Uit de regio Zaporizja in het zuidoosten van Oekraïne, vijftig kilometer van de kerncentrale (die is ingenomen door de Russen). Twee dagen later zeiden de autoriteiten dat mannen moeten achterblijven om te vechten tegen de Russen. Roman en Nina waren toen al onderweg.
En nu, vrijdagmiddag, staan ze op de parkeerplaats van hostel A&O in Amsterdam-Zuidoost. Journalisten worden weggestuurd door medewerkers van het Rode Kruis, maar sommige Oekraïners en andere vluchtelingen staan buiten. De zon schijnt. Nina trilt, ze is bleek. Ze kan amper slapen, vertelt ze. Ze schrikt van elk hard geluid. Roman heeft ernstige stress, herhaalt hij. Hij moet steeds zuchten.
Roman junior is vrolijk, hij lacht en steekt zes vingers op: zo oud is hij. Olha is ouder en heeft in de gaten dat het niet klopt, vertelt haar moeder. Ze krijgt geen hap door haar keel. „Ze zijn soep en kip gewend.”
De eerste negentig
Ze horen bij de eerste negentig Oekraïners die in Amsterdam zijn aangekomen. Er staan maandag meer Oekraïense auto’s. Roman wijst aan de hand van de kentekens aan waar ze vandaan komen: Odessa, Kiev. „Alle hoeken van mijn land.” Volgens de gemeente Amsterdam zitten er maandag al 130 Oekraïners in dit hostel en 100 in een hotel in de stad. Eigenlijk behoren ze tot de gelukkigen – de mensen die onmiddellijk vertrokken uit Oekraïne en die nu niet in een schuilkelder zitten of in de kou bij een grens staan te wachten.
De Oekraïners in het hostel hebben te horen gekregen dat ze zo lang mogen blijven als ze willen. „Ze zeggen: jullie hoeven geen asiel aan te vragen.” Oekraïners mogen negentig dagen vrij reizen door EU-landen en hebben vorige week toestemming gekregen om een jaar in EU-landen te verblijven.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data82870144-dfdbce.jpg)
Het hostel waar ze één kamer hebben, wordt vooral bewoond door Afghanen, 550 in totaal. Die zijn hier sinds de val van Kabul, augustus 2021. In de hal spelen Afghaanse kinderen.
Toen ze dinsdag aankwamen in Ter Apel, hadden ze gezegd: er is geen plek, slaap maar in je auto. Nina: „Ik moest opeens zo huilen. We sliepen al vier nachten in de auto. We zijn kapot.” Ga naar Amsterdam, daar is plek, dat hadden ze ook gezegd. Dat deden ze woensdag. Sindsdien zitten ze hier. Veilig en in een schone kamer met zijn vieren. Dat is al íets. Om 10.00 uur krijgen ze ontbijt, om 20.00 uur avondeten.
Familie bellen
Waarom reden ze door naar Nederland? Nina: „We hebben een grote dochter, van 22. Zij studeert in Groningen. Toen we vluchtten, wilden we dichtbij onze dochter zijn.” Roman probeert al dagen zijn ouders te bellen. Zij wonen in Chernogiv, een stad die beschoten is. Hij toont een filmpje dat zijn moeder hem vrijdag stuurde: overal brand, puin, lichamen op straat. „Kijk, dode mensen, kijk wat er gebeurt. Ik kan ze niet bereiken. Ik kan ze niet bereiken.” Daarna heeft hij ze niet meer gesproken; maandagochtend nog steeds niet. Hij vreest dat ze dood zijn.
Liefdadigheid willen Nina en Roman niet. Ze willen een woning en werk. Nina werkte als oogarts en Roman als manager – eerst in pharma-retail, later in vastgoed. Ze zijn goed opgeleid en gewend om hard te werken, zegt Nina. „Alsjeblieft, laat ons werken. Het maakt niet wat. We doen álles.”
Ze hadden zo veel mogelijk grivna – Oekraïense valuta – gepind op de dag voordat ze vertrokken. Maar dat geld, hoorden ze in het wisselkantoor in Amsterdam, is niets meer waard. „Dat is papier”, had de medewerker tegen Roman gezegd. „Louter papier.”
Ze hebben dus niets meer. Geen werk, geen geld. Alleen elkaar, de kinderen en een oude Skoda. Maar ze gaan hier een toekomst opbouwen, dat is het plan. Hard werken, Nederlands leren, opnieuw beginnen. Nina Spodin: „Werken, dat is wat er moet gebeuren. Daarna volgt alles vanzelf.”