Wat dichter en schrijver Joost Oomen (31) tijdens de pandemie deed: naar een Italiaans eiland reizen en zich daar bezighouden met het vangen van een vis met een gedicht.
Dat moet hij misschien even uitleggen.
„Nou, er was dus een pandemie. Mijn vader werkte op de intensive care, mijn moeder in een verzorgingshuis, waar de mensen bij bosjes omvielen. Toen ik de uitnodiging kreeg om in mei 2021 voor een schrijversresidentie naar het eiland Salina te gaan, vond ik dat nog best spannend. In quarantaine op een afgelegen eilandje leek me niks, en als je flink ziek zou worden zat je daar ook niet zo prettig, in het ziekenhuisje daar konden ze net niks, de broeders zaten vooral voor de deur te roken. En ik was nog niet aan de beurt geweest voor een vaccinatie.
„Maar”, verheft hij zijn stem, „ik was een slechte schrijver als ik niet ging! Een slapjanus! Want ik hou heel erg van avontuur, en heel erg van schrijven over een avontuur! Dat past helemaal bij mijn idee van het schrijverschap.”
Oké, de keuze voor een avontuur op een Italiaans eiland: begrijpelijk. Maar: een vis vangen met een gedicht?
Slenterend over Salina, in het kielzog van zijn mede-artists-in-residence, kunstenaars Mirka Farabegoli en José Witteveen, vond Joost Oomen een lange tak van een venkelplant. „Zij maakten foto’s met analoge camera’s, dus moest er telkens gestopt worden, scherpgesteld, het licht gemeten. Ik hoefde dat allemaal niet, dus ik had veel tijd om na te denken. Ik vond die venkelstok en dacht direct: daar kan ik een hengel van maken. En: ik kan dan wel een vis proberen te vangen met een gedicht.”
Toch een link die niet iederéén meteen zou leggen.
„Maar ik wel! We wilden iets doen, want alle mensen mopperden over het feit dat de toeristen wegbleven. Ze werkten in de toeristenindustrie of ze waren visser, en ik kan niet zo veel behalve gedichten schrijven, dus toen was één plus één wel twee.”
Zijn nieuwe, tweede boek Visjes gaat over dat avontuur. Het bevat zijn brief aan de burgemeester van het Eolische eiland, met een verzoek om een visvergunning en een uitleg van zijn plan. Hij ziet de eilandengroep, „met hun vulkanen en wilde alsem (waarvan men de drank absint stookt)” als „een hoogst poëtische omgeving en ik kan mij niet voorstellen dat dat de vissen van deze eilanden niet heeft beïnvloed in hun literaire smaak”. Dat vissen niet kunnen lezen is trouwens onbewezen, dus „ga ik er gemakshalve van uit dat ze dat wel kunnen”, schrijft hij.
Het is meer dan een grap. Of eigenlijk: geen grap. „Die pandemie gebood ons om logisch en precies na te denken, alles doordacht en nuttig. Het leven werd daar benauwd van. Ik ontken de pandemie niet, maar binnen die beperking wilde ik dolgraag iets onlogisch doen, iets dat niet uit te leggen is.”
Met een stem die weer overslaat van enthousiasme: „Kunst! Kunst geeft de mogelijkheid om iets afwijkends te doen. Ik denk dat deze tijd daarom vraagt. Zoals het dadaïsme opbloeide na de Eerste Wereldoorlog, na de Spaanse griep, een tijd die zo verrot was als de pest, zo leven we nu ook in een moeilijke tijd. Dan is een verlangen naar vreemdheid en absurditeit daar wel een reactie op. In mijn debuutroman Het Perenlied wilde ik over vrolijkheid schrijven op een originele, niet-zoetsappige manier. Visjes is in zekere zin een volgende stap: ik wilde bewijzen dat het zelfs in de heftigste omstandigheden interessant is om op zoek te gaan naar de poëzie in de wereld. Ook in de rauwe, harde werkelijkheid.”
Op zo’n eiland krijgt alles zeggingskracht. Alles wil een verhaal uitdragen
Dus terwijl er mensen sterven aan corona en een marineschip met vaccins de haven in vaart, gaat hij op zoek naar de vreemde, ongerijmde verhalen en mensen van het eiland. En ziet hij een oude man „die vruchten plukt en ze in een oud plastic tasje mee de tuin uit neemt om ze op het strand, in de wind, uit te laten”. En gunt hij werkeloze snorkels dat ze „het zoute water” weer „proeven”.
„Ik doe dat niet eens zo bewust”, zegt hij in de keuken van zijn woongroep in Amsterdam, waar zijn huisgenoten af en toe een pannetje pasta komen opwarmen. „Maar in een omheinde omgeving als zo’n eiland krijgt alles vanzelf zeggingskracht. Alles wil een verhaal uitdragen.”
Hoe werkt dat?
„Ja hoe werkt dat? Als je allemaal mooie, vervallen huizen ziet, een omgeving met overal sinaasappelbomen, heeft dat al zo’n poëtische kracht. Dan kun je daar toch niet omheen?”
Schoonheid!
„Ja, schoonheid! Als je die kunt zien, wordt alles krachtig en geladen. Dan kunnen basale dingen een groot gevoel aanwakkeren. Als je een goede dichter bent, kun je een schoorsteen zien, en die laten staan voor iets groters, en dat kunnen andere mensen dan meevoelen. Het leukste is als je geen dichter nodig hebt om dat knopje om te zetten, als de dingen dat zelf doen.”
Je wilt dat je lezers ook op zo’n manier naar de wereld gaan kijken?
„Misschien wordt het een zooitje als iedereen voortdurend ontroerd wordt door de dingen. Of niet, ik zou wel benieuwd zijn in wat voor wereld we dan leefden. Gisteren liep ik een eindje door de stad en iemand had kennelijk zijn boodschappen laten vallen, want er waren rode en oranje cherrytomaatjes in de tramrails gerold. Dat zag er prachtig uit, in de motregen.”
Zo sta jij in het leven, zo open en vrolijk?
„Ja, al zijn er natuurlijk ook dagen dat ik chagrijnig ben. Dan zit ik gewoon dicht. Maar op goeie dagen, als de zon schijnt en er moois te zien is, is alles aan het zingen.”
Die eigenzinnige ontvankelijkheid voor schoonheid zat er al vroeg in. Als jongetje in het Friese IJsbrechtum werd Joost Oomen verliefd op een koe. Tróúwen zou hij met Klaartje. „Mijn moeder moest me vertellen dat het zo niet helemaal werkte, en dat snapte ik toen wel. Maar dat heeft me niet echt van de wijs gebracht.”
Hij komt uit een ouderlijk huis dat gevuld was met muziek, altijd klonk er jazz. Vader en broer zijn saxofonist, zusje speelt Hammondorgel. Zelf drumde hij in een bandje. „Leuk, maar veel gedoe, drumstellen zijn zwáár, dus ik ging op zoek naar iets wat ik in m’n eentje kon doen, en niet meer helemaal achteraan op het podium. Thuis stond poëzie van Lucebert in de kast en dat greep me: ‘ik tracht op poëtische wijze/ de ruimte van het volledig leven/ tot uitdrukking te brengen’.”
Maar het ontstond bij het muzikale?
„Ja, het was vooral het ritme, in de eerste plaats het ritme.”
Als student Nederlands in Groningen mengde hij zich in de poëziescene daar, van voordrachtsdichters, en begon zelf te schrijven – het leidde tot het gedicht dat zijn claim to fame werd, inmiddels een cultklassieker: ‘Een blok cement op zolder vinden’. Nadat hij vorig jaar televisiebekendheid kreeg als deelnemer van De Slimste Mens, droeg hij het onvergetelijk voor in de talkshow van Humberto Tan – een hyperactieve stuitervoordracht van razendsnel aaneengeschakelde zinnen als: ‘een blok cement op zolder vinden’, ‘een cowboy met een flatscreen zien lopen’, ‘een huis zien janken in een hoekje’, ‘een haakneus de rug toekeren’, ‘een cementmixer, een cementmixer, een cementmixer, een cementmixer’, ‘een zak vol postelastieken’, ‘de rivier omleggen’, en herhaald, herhaald en herhaald ‘een blok cement op zolder vinden’.
Dat betekent niks, denk ik? Dat ging om het ritme en de klank?
„Ja, puur, onversneden ritme. De betekenis nam ik voor wat-ie was. Later ging ik me meer met de inhoud van de woorden bezighouden. In proza kun je niet anders, dan moet je ook een verhaal vertellen.”
Poezie is ook glibberig, mysterieus. Je hebt er niet helemaal controle over
En ondertussen hébben al je woorden wel betekenis, ook al stopte je die er niet in.
„Sterker nog, dat is het interessante van die situatie! Zelfs als je als dichter nauwelijks bezig bent met de betekenis, kan de lezer die er wel in zien. Dat rijmt trouwens weer met betekenis zien in mooie tomaatjes in de tramrails. Die betekenis is er niet, die ontstáát. Die wisselwerking is poëzie.”
En dat is ook het leuke van poëzie?
„Niet eens het leuke, het spánnende. Want het is ook glibberig, mysterieus. Je hebt er niet helemaal controle over. Tafeltennis is ‘leuk’: het is gezellig en je kunt het onder controle hebben. Een gedicht is iets mysterieus dat buiten ons ligt. Want het is een spreuk die bij iedereen iets anders oproept, waar je geen controle over hebt.”
Of juist bij iedereen hetzelfde, toch?
„Iets universeels bedoel je! Ja, dat kan me nog telkens verbazen, dat een dichter iets volstrekt origineels kan zeggen op volstrekt originele wijze, en tóch iets aanroert dat andere mensen herkennen. Ik stuitte laatst op een verdrietig gedicht over de dood, dat een Egyptenaar schreef in de twaalfde eeuw voor Christus, met de regels: ‘Vandaag staat de dood voor mij,/ zo geurt mirre,/ zo voelt men zich zittend onder het zeil op een winderige dag.’ Dat is toch waanzinnig, dat kun je je toch helemaal voorstellen?”
Joost Oomen is geen schrijver geworden om zijn eigen verhaal te vertellen, hij heeft het in zijn leven dan ook „heel prettig voor mekaar”. „Een persoonlijk verhaal over iets verdrietigs dat iemand is overkomen, dat kan belangrijke en mooie boeken opleveren – maar die bestaan al. Ik wil zoeken naar wat er nog meer mogelijk is, zoals De autonauten van de kosmosnelweg van Julio Cortazár en Carol Dunlop, zoals de vormexperimenten van Queneau, de surrealistische gedichten die Appolinaire schreef in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. Ik denk dat er meer vormen van ontroering zijn dan alleen ontroering door het verdrietige.”
Namelijk door geluk?
„Op mijn vijftiende las ik bij Lucebert, en ik moet de zin nu even helemaal citeren: ‘ik tracht op poëtische wijze/ dat wil zeggen/ eenvouds verlichte waters/ de ruimte van het volledig leven/ tot uitdrukking te brengen’. Dat ‘eenvouds verlichte waters’ is heel belangrijk: dat je laat zien wat er allemaal in de wereld is met lichtvoetigheid en schoonheid. Dat wil ik doen, als schrijver, als kunstenaar.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/03/data82814363-808a39.jpg|//images.nrc.nl/UHdaB1uGlKgA2Dm831bDarVvWzE=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/03/data82814363-808a39.jpg)
Foto Roger Cremers
„Trouwens: die houding is heel normaal in de jazz. Die muzikanten hadden rotlevens, met armoede, racisme, drugs, geweld. En dan toch in de muziek naar dat hogere halleluja-gevoel op zoek gaan! Dat zuivere, poëtische, jubelende gevoel dat je in zo’n virtuoze jazzsolo kunt bereiken – dan word je licht in je hoofd, man! Dan raak je aan het hogere.”
Ergens hoop ik dat er wél een poëtische connectie tussen de dingen bestaat
Komend weekend gaat in Leeuwarden de nieuwe theatervoorstelling van Joost Oomen en de ‘garagejazzband’ Kruidkoek in première, getiteld Tuut tuut kwantumschuim. „Het gaat over entropie, het gegeven dat alles uit elkaar flikkert, dat het heelal steeds meer een zooitje wordt. In de voorstelling wordt het ook steeds meer een zooitje, tot het eindigt met een verhaal over wonen op de maan en dan een eendje op schoot nemen en dan samen naar de aarde kijken en dan is het weer goed.”
Dus: dat er in de rotzooi schoonheid te vinden is, waar je geluk uit kunt putten?
Beteuterd: „Als je het zo omschrijft, sla je het wel heel plat…”
Je moet het misschien niet uitleggen. Jij laat ook alleen dat eendje zien.
„Ja, zo is het, dank je. Omdat dat beeld poëzie is. Het is mooi en het is een raadsel, dus het is poëzie.”
Een gedicht voordragen aan de vissen – dat ging misschien ook vooral om dat idee, zonder verdere uitleg, om het poëtische beeld?
„Ja, dat geldt daar ook voor. Om dat idee moeten mensen eerst giebelen, maar in wezen meen ik het bloedserieus. En ergens hoop ik toch dat het geen onzin is, dat er misschien wél een poëtische connectie tussen de dingen bestaat, waar wij geen weet van hebben. Dat vissen gedichten kunnen lezen, of weet ik veel, een mysterieuze connectie tussen een dakpan en een baksteen.”
Hij begint een moeilijk gezicht te trekken. „Sorry, dit klinkt als vaag hippie-gelul. Ik weet dat het onlogisch en hoogst onwaarschijnlijk is, maar ik hóóp gewoon dat die bezieling die ik zie in de dingen niet alleen in mijn hoofd ontstaat.”