De steun voor de krijgsmacht groeit pas nu de nood hoog is

Defensie Nederland heeft een moeizame verhouding met de eigen krijgsmacht. Gaat de oorlog in Oekraïne daar verandering in brengen?

Ineens staat Peter van Uhm met een geweer op het podium. De commandant der strijdkrachten houdt in 2011 een TED-lezing met als titel ‘Waarom ik koos voor een wapen’. Als hij op enkele meters afstand van het publiek echt een geweer in zijn handen neemt, bespeurt Van Uhm een „gevoel van onbehagen” in de zaal.

De schrikreactie is typerend voor het ongemak van de Nederlandse samenleving over de krijgsmacht. Na de inval van Rusland in Oekraïne is er politiek en publiek enthousiasme voor (extra investeringen in) het Nederlandse leger. Tegelijkertijd is de verhouding tussen burgers en militairen er nog altijd een van afstand en soms zelfs afkeer.

„Zo liet Geert Mak bij het tv-programma M zijn op zichzelf zinnige analyse van de oorlog voorafgaan door de opmerking dat hij eigenlijk een hekel had aan de krijgsmacht”, zegt cultureel antropoloog Tine Molendijk, universitair docent aan de Nederlandse militaire academie. Mak staat daarin niet alleen, zegt Molendijk: „Opinie-onderzoeken tonen door de jaren heen weliswaar dat de meerderheid van de bevolking de krijgsmacht steunt, maar ook dat 20 tot 30 procent het leger als een noodzakelijk kwaad ziet. Als een kwaad dus.”

Nadruk op humanitaire doelen

Dat zit hem vooral in het feit dat de krijgsmacht per definitie geweld gebruikt. „Dat past niet goed bij ons zelfbeeld als een vreedzaam volk”, zegt Molendijk. „Bij militaire missies leggen politici daarom de nadruk op humanitaire doelen, ook al wordt er gevochten. Elke commandant van hoog tot laag moet bij een missie politiek bedrijven en Den Haag vertellen over de humanitaire vorderingen.” Als de missies in Srebrenica of Afghanistan niet brengen wat werd gehoopt, klinkt volgens Molendijk het mythische verhaal: „Nederlanders zijn te lief voor de oorlog.”

Terwijl ook Nederlandse militairen noodgedwongen geregeld „grofstoffelijk geweld gebruiken”, zegt oud-kolonel Teun Baartman, „en onvermijdelijk onnoemelijk leed veroorzaken”. Dat het Nederlandse publiek dit vaak nauwelijks beseft, komt volgens hem doordat politici eufemismen als ‘wederopbouw’ gebruiken: „Ook nu weer. Nederland levert wapens aan Oekraïne. Die worden ‘defensief’ genoemd. Dat klinkt wel goed, maar defensieve wapens bestaan niet. Zodra een kogel de schietbuis verlaat, is het wapen offensief.”

De natiestaat, zo citeert Baartman de militair theoreticus Von Clausewitz, wordt bepaald door de driehoek staat, volk en krijgsmacht. „In Nederland heeft de krijgsmacht in de driehoek altijd op betrekkelijk grote afstand gestaan van staat en volk. Dat komt deels doordat de krijgsmacht na de Tweede Wereldoorlog is ingezet in gebieden die geografisch ver weg lagen” – zoals Libanon en Mali. Dat komt volgens hem ook doordat „volk en staat zich achteraf vaak schamen voor het geweld”, zoals onlangs na de publicatie van het onderzoek naar de bloedige dekolonisatieoorlog in Indonesië: „Dan nemen volk en staat afstand van de militairen, die soms een beetje met de nek worden aangekeken.”

Gebruik van geweld past niet goed bij ons zelfbeeld als vreedzaam volk

Tine Molendijk cultureel antropoloog

Aangesproken in de supermarkt

Veteranen worden bij terugkeer in Nederland inderdaad vaak zeer kritisch bejegend door burgers. In haar proefschrift uit 2019 over schuldgevoelens bij militairen beschrijft Molendijk onder meer hoe een Srebrenica-veteraan in de supermarkt de verwijtende vraag kreeg hoe hij „al die dingen had kunnen laten gebeuren.”

Het staat in schril contrast met de bejegening van (oud-)militairen in de VS. „Ik was in New York voor mijn werk, waar ik rondliep in mijn militaire pak. Onbekende mensen bedankten me voor wat ik heb gedaan”, vertelt Niels van Woensel, voorzitter van de Nederlandse Officierenvereniging. „In Nederland loop ik ook vaak in mijn pak door de stad, want ik ben trots op mijn werk. Waardering als in de VS heb ik nooit ervaren.”

Militairen zijn ook minder zichtbaar geworden in Nederland na het einde van de Koude Oorlog. Tal van kazernes werden gesloten, vooral in de grote steden, waar nu nog zelden iemand in uniform loopt. De dienstplicht werd opgeschort; ook dat leidde tot minder militairen in het straatbeeld.

De transformatie van de krijgsmacht tot een beroepsleger ging gepaard met decennialange bezuinigingen. Pas nadat Rusland in 2014 de Krim veroverde, is Nederland de defensiebegroting gaan ophogen. Toch geeft Nederland ook nu nog minder uit aan defensie dan het gemiddelde van de Europese NAVO-landen. Pas deze week heeft het kabinet aangekondigd de uitgaven te zullen opvoeren tot de NAVO-norm van 2 procent van de nationale economie.

Dirty jobs

Lees ook: Wat gaat Defensie doen met meer geld? (opinie)

„Het jarenlange geldgebrek is ook een teken van onvoldoende respect voor de krijgsmacht”, vindt Van Woensel. Hij is blij dat er eindelijk wel geld komt om spullen te kopen, arbeidsvoorwaarden te verbeteren, voorraden aan te vullen en de 9.000 vacatures te vervullen. „Het is jammer dat de noodzaak van investeringen pas wordt ingezien nu onze veiligheid in het geding is. Maar het is goed dat er nu wel daadkracht en eenheid is in Europa en Nederland.”

Of het huidige enthousiasme de kloof tussen burger en militair echt verkleint, durft Molendijk niet te zeggen. „Ik vergelijk militairen wel met sekswerkers. De samenleving is gefascineerd door seks en geweld, zoals je ook kunt zien in Hollywood-films. Tegelijkertijd houden we die zaken in werkelijkheid het liefst op afstand. Sekswerkers en militairen moeten de dirty jobs doen, maar we willen er niet echt van weten.”