Als ik uit ongeveer duizend televisierecensies één persoon mee zou mogen nemen naar de eeuwigheid, dan zou het Koos Korevaar zijn, de negentigjarige held uit de documentaire Vader in de tuin. Hij keek vanuit zijn gemakkelijke stoel bij het raam op naar de camera van Frans Bromet en zei tevreden: „Ik heb mijn hele leven hard gewerkt en ik heb nooit iemand kwaad gedaan.” Die terloopse definitie van een geslaagd bestaan raakte me in het hart.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/05/plaatjezap190520.jpg)
De andere man aan wie ik regelmatig moest denken was Gerrit Komrij, de virtuoze chroniqueur van de „treurbuis”. Hij legde de lezers van NRC Handelsblad halverwege de jaren zeventig keer op keer uit waarom de niet-kijker ook vandaag weer gelijk had. De schaduw van Komrij hangt nog steeds boven het bestaan van de televisierecensent: niets maakt zoveel enthousiasme los als stukjes waarin wordt uitgelegd hoe ijdel, platvloers en oppervlakkig de talkshows van gisteravond weer waren.
Er is eindeloos reden tot ergernis. Op1-presentator Jort Kelder die weigert Thierry Baudet kritische vragen te stellen, waarna blijkt dat hij in het verleden diens campagne financierde. Yvon Jaspers die ook bij ster-interviewer Jeroen Pauw wegkomt met belangenverstrengeling tussen haar werk voor KRO-NCRV en voor een veevoedergigant. Omroepbaasjes die zichzelf op de voorgrond dringen aan de vooravond van het Eurovisie Songfestival. (Het Eurovisie Songfestival überhaupt – oeps, sorry.) Het eindeloos treiteren van vooral niet-witte voetballers in Voetbal Inside. Het schaamteloze victim blaming in showprogramma’s wanneer een machtig man als Marco Borsato van seksueel misbruik wordt beschuldigd. De zeventien miljoen zielloze gesprekken op televisie met televisiemakers over televisieprogramma’s die ze gaan maken.
IJdelheid der ijdelheden – je kunt er maar beter om proberen te lachen. Inderdaad staat de televisiesatire in Nederland op hoog niveau, met Arjen Lubach, Klikbeet, Plakshot, Media Inside en vooral het onnavolgbare Promenade – het uitzonderlijkste programma dat ik de afgelopen vijf jaar zag. Dat toonde niet alleen de idiotie van de in zichzelf gekeerde televisiecultuur, maar kon ongemerkt overgaan in overtuigend drama. Promenade werd zo méér dan een metafoor voor wat het betekent om te leven in een wereld die je steeds vaker doet twijfelen over wat echt is en wat virtueel is. Echte kunst.
Tv is nog steeds meer dan een anachronistisch medium, een relikwie uit de twintigste eeuw
Ik heb de afgelopen jaren geprobeerd mijn innerlijke Komrij te weerstaan door af en toe aan Koos Korevaar te denken. Want uiteindelijk is televisie niet meer dan een venster. Op de slechte momenten kijkt dat uit op zichzelf, tot je misselijk bent van de Droste-effecten. Maar idealiter dient het apparaat als een venster op de wereld en zie je onbekende mensen van wie je werkelijk wat leert.
De onbescheiden tevredenheid waarmee mensen mij de afgelopen jaren hebben verzekerd dat ze „eigenlijk geen tv kijken”, heeft voor wie werkelijk veel televisie kijkt iets merkwaardigs. Voordat ik begon met kijken, hoopte ik dat er elke avond ten minste één ding van waarde op tv zou zijn. Het bleek een conservatieve schatting. Want wie de docuseries Schuldig en Klassen volgde, wist allang van de tweedeling in de Nederlandse samenleving. Wie De wasstraat bekeek, leerde bovendien over hoe er wordt geprobeerd mensen in moeilijkheden terug op de rails te krijgen. De kijker van VPRO Tegenlicht liep jaren voor op zijn medeburgers in kennis over de klimaatcrisis, digitalisering, privacy en innovatie in de landbouw. De zorgwekkende praktijken in de internationale baby-industrie werden haarfijn blootgelegd door Liesbeth Staats. Als je Danny Ghosen en Sinan Can volgde, kwam het Midden-Oosten tot leven. Wanneer je achter Tim den Besten en Nicolaas Veul aan stiefelde omdat zij honderd dagen voor de klas gingen staan, leerde je echt iets over onderwijs.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/01/data66008211-47c28e.jpg)
Vierenhalf jaar televisie heeft mij tot een beter geïnformeerde burger gemaakt, juist omdat ik mijn eigen menu niet kon bepalen. Elke dag zijn tientallen televisiemakers bezig om ons te laten zien wat zij de onmisbare verhalen vinden om de wereld mee te vatten – vaak volgens het motto van Louis Paul Boon: „Schop de mensen, tot zij een geweten krijgen.” Regelmatig tegen de klippen op, want de hoogste bazen van de publieke omroep zitten vaak met hun neus aan de kijkcijfers geplakt.
Het is evident dat de televisie een steeds minder vanzelfsprekende avondbesteding is, in een land dat zich op lijkt te delen in bubbels met eigen gewoonten en overtuigingen – soms zelfs eigen waarheden. Eigen scherm eerst! Toch is de tv nog steeds meer dan een anachronistisch medium, een relikwie uit de twintigste eeuw.
Dat bleek vooral in de weken na 27 februari 2020. Op die dag had de NOS een thema-uitzending gepland over het coronavirus, dat in verschillende landen om zich heen begon te grijpen. In het programma had de geruststellingsmachine op volle toeren gedraaid; we moesten vooral niet allemaal ineens mondkapjes gaan dragen. Maar tijdens een reportage uit Italië was een medewerker van het ministerie van Volksgezondheid de studiovloer op gestapt om minister Bruno Bruins een briefje in handen te drukken. Met dat briefje zat Bruins nu in zijn handen. Het stamelen stond hem nader dan het spreken: „Er wordt mij bevestigd dat er een patiënt met het coronavirus in Nederland is. Het zou gaan om een man die verblijft in isolatie in het TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg.”
Corona bleek een kwaliteitsimpuls. Presentatoren knutselden vanuit hun huiskamers nieuwe programma’s in elkaar
Twee weken later zat Nederland in een ‘intelligente lockdown’ en bleek de televisie ineens ieders venster op de wereld. Er werd volop gekeken, niet alleen uit verveling (geen bridge, geen yoga, geen bioscoop) maar ook uit honger. Razendsnel had zich een transformatie voltrokken. Eerst was het publiek verdwenen uit de talkshowstudio’s, daarna de kwebbellegers. Plotseling was er volop ruimte voor mensen met verstand van zaken. We wilden alles weten, we wilden alles horen. Talkshow Op1 schaalde op naar zeven uitzendingen per week, de een nog informatiever dan de ander. Waarbij op belangrijke momenten ook de macht kritisch werd bevraagd: bijvoorbeeld toen Mark Rutte, op zoek naar de illusie van controle, al te losjes het woord ‘groeps-immuniteit’ uit het Torentje had geslingerd. Nieuwsuur liet viroloog Marion Koopmans met tegenzin voorrekenen hoeveel duizenden mensen er zouden sterven voor dat stadium bereikt zou zijn.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/12/data79320887-90d897.jpg)
Iedereen deed mee. RTL voerde boven in beeld de hashtag #blijfthuis en op alle zenders werd gezocht naar troostende herhalingen van oude programma’s. Corona bleek een kwaliteitsimpuls. Presentatoren knutselden vanuit hun huiskamers nieuwe programma’s in elkaar; inhoud ging boven vorm. Elke dag maakte Geertjan Lassche de serie #Frontberichten, waarin artsen, verpleegkundigen en anderen die dagelijks met corona te maken hadden in vlogs verslag deden van hun schokkende wederwaardigheden. Ineens pasten de termen ‘besluitvaardigheid’ en ‘publieke omroep’ in dezelfde zin.
Heel lang duurde het niet – in elk geval niet zo lang als de coronacrisis. Die veranderde ook op tv in een kooigevecht vol deelbelangen. Toch verschoof in die angstige maanden mijn blik op het medium televisie, dat ineens weer de plaats was waar de samenleving bijeen kwam. Niet omdat we gelokt werden met talentenjachten of bekende Nederlanders, niet als ironische ontspanningsoefening, maar omdat we een plaats zochten waar we elkaar konden zien en horen.
Het is niet de televisie die ons verbindt, wij zijn het die ons met elkaar kunnen verbinden via dat vreemde, wispelturige venster. Blijf dus kijken – en ontmoet mensen van wie je niet wist dat ze bestonden en die dan aan iets essentieels raken met een doodeenvoudige zin: „Ik heb mijn hele leven hard gewerkt en ik heb nooit iemand kwaad gedaan.”