Zelf redt hij het nog net, met extra oppas en vrije dagen. Maar onhandig is het wel. Liever zou Paul van den Berg zijn drie kinderen vaker naar de buitenschoolse opvang brengen. Maar daar is te weinig plek. Als jurist kan hij het niet laten om de wet er eens bij te pakken. Waar heeft hij als ouder recht op? Dan stuit hij op een wet uit 2007. Basisscholen blijken een vergaande verantwoordelijkheid te hebben ervoor te zorgen dat hun leerlingen op een buitenschoolse opvang (bso) terecht kunnen.
Zo leest hij wat het schoolbestuur moet doen als er wachtlijsten zijn bij een bso. Dan zal de school „alternatieven moeten onderzoeken”, staat in een kabinetsbrief over deze wet. „Zoals een andere aanbieder van buitenschoolse opvang in een nabijgelegen gemeente of gastouderopvang. Ook kan de school in overleg met de kinderopvangorganisatie kijken of bijvoorbeeld een tijdelijke accommodatie kan worden geplaatst.” Dat is volgens deskundigen een grotere verantwoordelijkheid dan scholen doorgaans nemen.
Schoolbesturen, zo bevestigen vijf gezaghebbende onderwijsjuristen tegenover NRC, hanteren niet altijd de juiste uitleg van de wet. Die raakte na de invoering snel in de vergetelheid.
De PO-Raad, koepelorganisatie voor schoolbesturen in het primair onderwijs, laat weten deze wetsuitleg „niet scherp” te hebben gehad.
Van den Berg krijgt wel vaker verraste reacties als hij contact zoekt met belangenorganisaties en onderwijsjuristen. „Ik hoorde: wat een eyeopener.” De meeste deskundigen kenden de wet wel, zegt hij, maar hadden zich nooit gerealiseerd hoe groot de implicaties ervan zijn. Ouders kunnen hun schoolbestuur voor de rechter dagen, maar hebben dit – voor zover bekend – nog nooit gedaan.
Toen emeritus hoogleraar Paul Zoontjens de uitleg van Van den Berg onder ogen kreeg, was hij „hoogst verbaasd”, zegt hij. „Aanvankelijk was ik sceptisch, maar ik moet hem gewoon gelijk geven”.
Werk en zorg
De wet moet het ouders makkelijker maken om werk en zorg te combineren. Ouders die dat „wensen”, moeten hun kinderen de gehele dag onder kunnen brengen op school en aansluitend de buitenschoolse opvang, stelt de wet. Juist daar lopen ouders nu tegenaan. Door wachtlijsten moeten ze de opvang voor hun kind soms zelf maar zien te regelen.
Twee op de drie buitenschoolse opvangorganisaties heeft een wachtlijst, bleek afgelopen najaar uit een enquête van werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector. Door personeelstekorten neemt dat aandeel snel toe. In februari ging het nog om 43 procent.
Daar zit tegelijk een probleem voor scholen die opvang voor hun leerlingen willen organiseren: door de personeelstekorten kan ‘opschalen’ lastig zijn. Hoe ver reikt dan de verantwoordelijkheid van de school? Anders gezegd: als overal wachtlijsten zijn, hoe veel moeite moet een school dan doen om opvangplekken te regelen?
Die vraag wordt nog urgenter als de kinderopvang, waaronder de buitenschoolse opvang, grotendeels gratis wordt voor werkende ouders, zoals in het coalitieakkoord van Rutte IV staat. Een paar jaar later moeten ook ouders zonder werk er aanspraak op kunnen maken, blijkt uit onlangs gepubliceerde formatiestukken. In beide scenario’s, zo is de verwachting, zullen meer ouders er dan gebruik van willen maken.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/01/data80597321-7d3b82.jpg)
Een rechter zal zich weinig aantrekken van praktische bezwaren, verwacht onderwijsadvocaat Wilco Brussee. „Het is wel vaker zo dat iets moeilijk te realiseren is. Dat hebben we ook gezien bij klimaatzaken. Dat laat onverlet dat de wetgever zegt: dit moet gebeuren.”
Personeelstekorten
Toch zijn de meeste onderwijsjuristen voorzichtiger. „Een schoolbestuur kan niet zomaar een blik kinderopvang opentrekken”, zegt Renée van Schoonhoven, hoogleraar onderwijsrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Als de opvang simpelweg niet beschikbaar is, door personeelstekorten, „is een school nooit gehouden tot het onmogelijke”, zegt ook hoogleraar Zoontjens.
Bij een vergaande uitleg van de wet, zou een school in een uiterst geval zélf opvangplekken moeten regelen. Linksom of rechtsom moet iedere ouder dan een bso-plek kunnen krijgen voor zijn of haar kind.
Dat kun je niet zomaar van een schoolbestuur vragen, vindt onderwijsadvocaat Iris Hoen. Lang niet elke school heeft de expertise om dat te doen. „En uiteindelijk is een school geen kinderopvang.”
Maar de onderwijsjuristen zijn het erover eens wanneer een school te weinig doet. Advocaat Brussee: „Een flyer neerleggen over de bso, dat volstaat niet.”
Onderwijsjurist bij belangenorganisatie Ouders & Onderwijs Rianne Tigelaar: „Sommige scholen zeggen: we hebben afspraken met één of twee bso-partijen. Dat is niet genoeg.”
Deels is dat te wijten aan onbekendheid met de wet, bij zowel scholen als ouders. Maar hoe is het mogelijk dat een wet uit 2007 zo snel in de vergetelheid raakt? Volgens hoogleraar Zoontjens is het logisch dat schooldirecteuren niet zelf de wetswijzigingen in de gaten houden. „Ze zijn afhankelijk van het ministerie, brancheorganisaties en vakbladen. Die hebben dit amper opgepikt.”
Andere prioriteiten
De onderwijsinspectie, die deze wet moet handhaven, zegt andere prioriteiten te stellen. „Er staat heel veel in de wet, we moeten slimme keuzes maken in ons toezicht”, laat een woordvoerder weten. „We controleren alleen als we er signalen over krijgen van ouders.” Die signalen zijn er volgens hem niet.
Ook was er voor ouders lange tijd geen noodzaak aan te kloppen bij een schoolbestuur. Er waren genoeg opvangplekken.
Dit wetsartikel komt pas opnieuw onder de aandacht nadat Van den Berg, geconfronteerd met een wachtlijst, er weer op is gestuit. Al snel ziet hij hoe veel maatschappelijke impact de wet kan hebben. „Dit is dan ook niet om de school van mijn kinderen onder druk te zetten. Ik doe dit vanuit het publieke belang.” Hij weet dat meer ouders tegen wachtlijsten aanlopen.
Het was juist de bedoeling van de wet een zorg bij werkende ouders weg te nemen. Het idee voor deze wet kwam in 2005 van Jozias van Aartsen, toenmalig fractievoorzitter van regeringspartij VVD. Hij wilde voor ouders een mogelijkheid om „voor- en naschoolse opvang af te dwingen” bij hun school, zei hij kort na Prinsjesdag. Oppositieleider Wouter Bos (PvdA) steunde die oproep.
In Nederland wordt veel te veel gevraagd van werkende ouders, zei Van Aartsen bij de Algemene Politieke Beschouwingen. „Zodra kinderen naar de basisschool gaan, begint het spitsuur: brengen om half negen, weer halen om twaalf uur, weer brengen om één uur, en weer halen om half vier.”
Het kabinet-Balkenende II kon zich hierin vinden. „Iedereen kent de verhalen over kinderen die met een sleutel om hun nek rondlopen en van hot naar haar gaan”, zei onderwijsminister Maria van der Hoeven (CDA) bij de wetsbehandeling in 2006. Daar moest een einde aan komen.
Vrijwel gratis kinderopvang
Voor het vrijwel gratis maken van de kinderopvang, vanaf 2025, gebruikt Rutte IV dezelfde argumenten: het moet voor ouders makkelijker worden werken te combineren met de zorg voor de kinderen. Nu gaat ongeveer een op de drie schoolgaande kinderen naar de buitenschoolse opvang. Als de vraag naar bso-plekken door die lagere drempel toeneemt, kan dat leiden tot concurrentie tussen scholen om schaarse bso-plekken.
De PO-Raad ziet het gevaar niet. „Dit is juist een kans”, zegt beleidsadviseur Anneke Risselada. Voor bso’s kan het lastig zijn personeel te lokken met contracten voor alleen de vroege ochtend en late middag. Basisscholen kunnen de wet aangrijpen om meer samen te werken. „Dan kan iemand overdag als onderwijsassistent aan de slag, en daarna op de bso.”
Zo’n intensieve samenwerking tussen scholen en bso’s is ook in het belang van het kind, zegt Risselada. Zij kunnen dan een „mooi aanbod” met onderwijs, sport en cultuur organiseren.
Die samenwerking zullen schoolbestuurders sneller opzoeken, verwachten deskundigen, als veel vaders en moeders hen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Nu schakelen ouders bijvoorbeeld opa en oma in als oppas. Maar als ouders zich verenigen, zouden ze de school in beweging kunnen krijgen, zegt Tigelaar van Ouders & Onderwijs. „Die mogelijkheid komt nu niet bij hen op.”