Algerijnse separatisten van het Nationale Bevrijdingsleger (ALN) poseren in mei 1955 bij de Tunesische grens, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog met Frankrijk.

Foto AFP

Interview

Historicus Fara Dabhoiwala: ‘Het Nederlandse publieke debat over dekolonisatie is beter dan het Engelse’

Fara Dabhoiwala | Historicus Het is niet uniek dat Nederland er decennia over deed om het geweld tijdens de dekolonisatie te erkennen, zegt de Britse historicus Fara Dabhoiwala. „Het gebeurde in de hele geschiedenis van imperiaal geweld.”

Ook al woonde de Britse historicus Fara Dabhoiwala (52) alleen als kind in Nederland, vanwege het werk van zijn vader, één term over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië is hem altijd bijgebleven. „Politionele acties”, zegt hij via een Zoom-verbinding vanuit Princeton, in vlekkeloos Nederlands. „Dat is een vreemde term. Het is zorgwekkend wat die term onthult: Nederland zag zichzelf als de politie, met de wet aan zijn zijde. Maar het was een poging om met geweld een koloniaal rijk in stand te houden.”

Dabhoiwala, gespecialiseerd in de Britse omgang met het koloniale verleden, is „helemaal niet verrast” door het recente onderzoek waaruit bleek dat Nederland tijdens de dekolonisatie van Indonesië extreem geweld gebruikte. „Het is geen geïsoleerd voorbeeld, het is een heel bekend patroon. Er is zelfs een exacte parallel in de Britse geschiedenis, op slechts een paar kilometer afstand: Malaya.” Dat is een Britse kolonie die in 1957 als Maleisië onafhankelijk werd. „In beide gevallen ging de onafhankelijkheidsstrijd gepaard met extreem geweld” – massamoord, onthoofdingen, verminkingen – „en telden bruine levens minder zwaar dan witte”.

Het is jammer, zegt de historicus, dat het Nederlandse onderzoek zich uitsluitend gericht heeft op de jaren van de dekolonisatie. „Het imperiale project als geheel is een misdaad, niet alleen die paar jaar waarin de onafhankelijkheid werd tegengewerkt.” Maar dat gezegd hebbende wil Dabhoiwala ook graag wat complimenten aan Nederland uitdelen. „Het Nederlandse publieke debat is beter dan het Engelse. Neem de slavernijtentoonstelling in het Rijksmuseum. Zoiets is er nog nooit in het British Museum geweest. Het enige wat er deze eeuw in Engeland gevierd is, is de afschaffing van de slavenhandel…” – hij laat een korte stilte vallen – „…door Engeland. De witte man wordt als verlosser bestempeld, zonder te erkennen dat de Britten grote slavenhouders waren.”

In Nederland, zegt Dabhoiwala, geeft koning Willem-Alexander het goede voorbeeld door de Gouden Koets niet te gebruiken totdat er verzoening plaatsvindt over het koloniale verleden. Dat is compleet het tegenovergestelde van Groot-Brittannië, aldus de historicus, waar het koningshuis hier niet bepaald het voortouw in neemt. „Of neem de excuses van jullie koning aan Indonesië. De voormalige Britse koloniën in het Caribisch gebied eisen die ook, maar Britse politici zeggen steevast dat ze liever vooruit willen kijken.”

De weigering om te erkennen dat het geweld plaatsvond, zegt Dabhoiwala, is geen uitvinding van de twintigste eeuw. „Het gebeurde in de hele geschiedenis van imperiaal geweld. Het valt niet te ontkennen dat de koloniale ondernemingen gewelddadig waren, maar dat wordt gebagatelliseerd. ‘Er waren een paar rotte appels’, hoor je dan, zelfs als het over de gruweldaden van de Britse Oost-Indische Compagnie gaat. Of: ‘Ach ja, het geweld was jammer, maar we brachten beschaving, we waren al met al een kracht ten goede, dus het is te rechtvaardigen.’” Die gedachte is volgens Dabhoiwala een diepgeworteld onderdeel van de nationale psyche. „Het Britse Rijk staat nog steeds centraal in de Britse nationale identiteit.”

Dissociatie

Slavernij en imperialisme zijn mogelijk gemaakt door „witte mensen die ervoor kozen om het niet te weten”, aldus Dabhoiwala. „Dat noem je ook wel dissociatie.” De Princeton-historicus doet op het moment onderzoek naar de attitudes over deze onderwerpen van de Engelse bevolking in de zeventiende en achttiende eeuw. „Je hoort vaak dat mensen het niet wisten. Dat is niet waar. Maar ze hebben het wel onderdrukt. Ze gebruikten taal om de verschrikkingen te minimaliseren, bijvoorbeeld door de slavenhandel in de eerste plaats als handel te benaderen, met feiten en cijfers. Zo kun je het geweld wegstoppen.”

En dat, zegt hij, doen westerse samenlevingen nog steeds – nog altijd willen ze zich geen rekenschap geven van de gruwelen. Als voorbeeld geeft hij National Trust, een Britse organisatie die monumenten beheert, die in 2020 een rapport uitbracht over haar connecties met het kolonialisme. Dit werd met verontwaardiging begroet door de rechtse Britse pers en de conservatieve regering, die de Trust waarschuwde om niet af te dwalen in partijpolitiek of meegesleept te worden in de cultuuroorlogen. Ook kwam er een onderzoek naar de vraag of het onderzoek van de Trust een illegaal misbruik van ontwikkelingsfondsen vormde. Ondertussen instrueerde Oliver Dowden, de toenmalige staatssecretaris voor Cultuur, de Britse musea dat ze „onze cultuur en geschiedenis moeten verdedigen tegen de luidruchtige minderheid van activisten die constant proberen om Groot-Brittannië neer te halen”.

Volgens Dabhoiwala zijn de Britten ook ten onrechte trots op hoe ze de dekolonisatie aangepakt hebben. „Er heerst een breed gedeeld gevoel van: wij pasten op die landen tot ze volwassen genoeg waren voor zelfstandigheid. Dit sentiment domineert nog steeds het debat: het kolonialisme wordt beschouwd als iets wat goed was voor bruine mensen, iets wat hun wetten, spoorwegen, cricket en handel gebracht heeft. Dat laatste punt versluiert trouwens de enorme plundering die eeuwenlang heeft plaatsgehad.”

Plantages

Volgens de Britse historicus is het zaak om eindelijk eens het debat te voeren over kolonialisme als probleem. „Dat debat gaat over geld, bloed, slavernij. Dat de Nederlanders bijvoorbeeld vernieuwend waren met het stichten van plantages in de oostelijke koloniën, waarvoor slaven nodig waren, is nog niet zo bekend in het publieke debat.”

Het is daarbij belangrijk, zegt hij, om niet in termen van ‘schuld’ te spreken, alsof alle witte mensen schuldig zijn aan wat er gebeurd is. „Dat leidt maar tot polarisatie. We moeten erkennen dat we in de 21ste eeuw met z’n allen op imperiale puinhopen leven. Maar we zullen toch samen moeten werken en leven. Dat betekent ook dat we het verleden eerlijk onder ogen moeten zien.” Of, zoals Dabhoiwala vorig jaar in The New York Review of Books een anonymus citeerde: „Als het bestuderen van de geschiedenis je vooral blij en trots maakt, bestudeer je waarschijnlijk niet echt de geschiedenis.”

België ‘Diepste spijt’ van koning Filip voor de wandaden in Congo

België verscheen relatief laat op het koloniale toneel: pas zijn ontstaan in 1830, en vooral nadat de tweede koning der Belgen, Leopold II, er een persoonlijk prestigeproject van maakte om een kolonie te verwerven. In 1885 kwam de zogenoemde ‘Kongo-Vrijstaat’ onder zijn bewind te staan.

De voorbije jaren is niet alleen de periode onder Leopold II, maar ook die daarna in België onderwerp van maatschappelijk debat geworden. Onder bewind van de koning werd er tot 1908 een schrikbewind gevoerd in Congo. Hoeveel doden er er in die jaren exact vielen door slavernij, martelingen, executies, verhongering en ziekte is nog altijd onderwerp van discussie onder wetenschappers – het zijn er zeker honderdduizenden. Toen België officieel Congo van de koning overnam en het een kolonie werd, hielden de massale executies en martelingen op, maar de dwangarbeid en onderdrukking bleven. Ook nadat Congo onafhankelijk was geworden, oefende België nog invloed uit. Zo speelde het land een rol bij de moord in 1961 op Congo’s eerste democratisch verkozen premier Patrice Lumumba.

Toenmalig koning Boudewijn noemde Leopold bij de onafhankelijkheid van Congo in 1960 nog een „genie”. Maar na onder meer Black Lives Matter-protesten bood de huidige koning Filip, precies zestig jaar later, zijn „diepste spijt” uit voor de wandaden in Congo. Nog verstrekkender is de parlementaire commissie die zich buigt over het koloniale verleden. Dat vormt een eerste stap naar mogelijke excuses, en experts spraken in een eerste verslag over de optie van herstelbetalingen.

Portugal Op het massagraf ligt nu een golfbaan van kunstgras

Het koloniale verleden wordt in Portugal vooral beschouwd als een hoogtepunt van de geschiedenis en fundament van de Portugese identiteit. De centrumlinkse premier António Costa, met wortels in oud-kolonie Goa in het huidige India, zei dat Portugal trots kan zijn op zijn koloniale verleden, „de grootste bijdrage die het land ooit heeft geleverd aan de wereld”.

Met de onafhankelijkheid van Mozambique, in 1974, vertrokken de Portugezen als laatste koloniale macht uit het Afrikaanse continent.

Vasco da Gama, in de ogen van veel Portugezen nog steeds een held, ontdekte Mozambique toen hij op weg was naar India. Het land was rijk aan goud en ivoor. Portugese militairen tuigden er handelsposten op en eigenden zich op gewelddadige wijze de grondstoffen toe, net als in Angola, Kaapverdië, Guinee-Bissau. Ook Brazilië en delen van India werden gekoloniseerd, met al het geweld van dien: honderdduizenden inwoners werden gedood of verhandeld.

Bij onafhankelijkheidsoorlogen in Angola en Mozambique in de jaren zestig vielen vele duizenden doden.

Het gewelddadige koloniale verleden kwam in 2009 weer aan het licht in het zuidelijke havenstadje Lagos, waar in het verleden duizenden slaven aanmeerden. Bij de bouw van een ondergrondse parkeergarage werd een massagraf ontdekt met overblijfselen van vastgebonden kinderen en volwassenen met zwaar letsel. Het graf wordt nu aan het zicht onttrokken door fonteinen, struiken en een kunstmatig grasveld waar mensen een potje golf kunnen spelen.

Frankrijk Excuses en herstelbetalingen aan de harki’s uit Algerije

Als er in Frankrijk gesproken wordt over excuses of herstelbetalingen aan voormalige koloniën, gaat het vaak over Algerije, waar de kolonisatie eindigde met een bloedige oorlog (1954-1962) die zeker 200.000 Algerijnen het leven kostte. Aan Franse zijde stierven er zo’n 25.000 militairen.

In het debat is er bijzondere aandacht voor de zogenoemde harki’s – de Algerijnen die tijdens de Guerre d’Algérie aan Franse zijde meevochten. Na de oorlog werden zij in Algerije beschouwd als verraders en opgejaagd; tienduizenden van hen werden geëxecuteerd. Maar op steun of dank van Frankrijk konden zij niet rekenen: de 40.000 harki’s die werden geëvacueerd naar Frankrijk werden in kampen geplaatst, waar ze jarenlang afgezonderd van de maatschappij en soms onder mensonterende omstandigheden leefden.

Afgelopen september bood Emmanuel Macron als eerste Franse president excuses aan de harki’s aan. Ook komen er herstelbetalingen: vorige week stemde het Franse parlement in met een schadevergoeding van 2.000 à 15.000 euro per slachtoffer. De gestes passen in Macrons plan om zestig jaar na het einde van de onafhankelijkheidsoorlog rekenschap te geven van Franse wreedheden bij de kolonisatie van Algerije. Zo stond hij in oktober ook stil bij een massaslachting van ongewapende Algerijnse betogers in Parijs in 1961 en herdacht hij vorige maand een bloedbad in Algiers in 1962 waarbij Franse militairen zomaar tientallen voorstanders van Frans Algerije doodschoten.

Duitsland Genocide in Namibië in ‘valse concurrentiestrijd’ met Holocaust

In mei vorig jaar erkende Duitsland ruim honderd jaar na dato de uitroeiing van zo’n 80 procent van het Herero-volk en de helft van de Nama in Namibië als genocide. Tussen 1884 en 1915 was Namibië een Duitse kolonie, en in 1904 werd een opstand van de Herero met geweld neergeslagen; in de jaren daarna kwamen naar schatting tachtigduizend Herero en Nama om. De erkenning gaat gepaard met de belofte de komende dertig jaar 1,1 miljard euro te steken in ontwikkelingsprojecten.

De Duitse Vergangenheitsbewältigung – in het reine komen met het verleden – richt zich duidelijk niet hoofdzakelijk op de koloniale geschiedenis. Enkele historici die het Duitse kolonialisme bestuderen bekritiseerden in het afgelopen jaar de „blinde vlek” van Duitsers voor wreedheden die niet plaatsvonden tussen 1933-1945. De focus op de Holocaust zou andere misdaden weghouden uit het openbare bewustzijn. Andere historici benadrukken dat dat valse slachtofferconcurrentie creëert: de studie van de ene genocide kan juist bijdragen tot het scherper bestuderen van de andere.

Toch wordt er in Duitsland maar moeizaam een houding gevonden tegenover het koloniale verleden. Het Etnologische Museum in het Humboldt Forum in Berlijn, dat vorig jaar werd geopend als ‘blauwdruk’ voor dialoog en progressieve omgang met het verleden, werd breed bekritiseerd. Zo laakte de Süddeutsche Zeitung dat er „alles aan wordt gedaan om het woord ‘roof’ te mijden” en noemde NRC het een „trofeeënzolder”, waar een „woke kleinkind” ook af en toe haar vinger mag opsteken.