Zaagbek

Amsterdamse beestjes

Stadsecoloog schrijft op gezette tijden over de dieren en vogels van Amsterdam.

In 1999 werd de eerste voetbalwedstrijd op IJburg gespeeld. Twee op de grond geworpen jassen vormden de doelpalen. Daartussen stond mijn collega Martin Melchers. Elf meter van hem af stond ik. Twee mannen op een immense, verlaten zandvlakte die later Haveneiland zou worden, het grootste eiland van IJburg. Mijn eerste schot werd moeiteloos gestopt door Martin, sportman pur sang, die daarmee de eerste IJburgse redding verrichtte. Ik had drie pogingen nodig om hem te passeren. Sindsdien ben en blijf ik de eerste die ooit op IJburg een penalty heeft benut.

Later op die dag kwamen we in de problemen. We zochten op de uiterste oostpunt van Haveneiland naar nesten van plevieren en scholeksters, toen we dreigende wolken uit het westen zagen naderen. De wind stak op, ontwikkelde zich razendsnel tot stormkracht, het zand ging stuiven. Met de fiets aan de hand worstelden we ons terug over de ineens bijzonder onherbergzame zandplaat. De stad was heel, heel ver weg.

Dit alles overdacht ik mij, wandelend op de boulevard van Haveneiland, ruim twintig jaar later. De stad is niet meer ver weg. De stad is hier. Een kade met fraaie, grote, bijzondere huizen. Daarachter de woonblokken van de minder gefortuneerden. Op de boulevard de inwoners van IJburg, de thuiswerkers maken hun dagelijkse wandeling, ze lopen achter elkaar, oortjes in, druk gebarend naar een onzichtbare gesprekspartner.

En aan de andere kant het water. Nu het zand voor de laatste eilanden van IJburg wordt opgespoten krijgt de IJburgbaai zijn uiteindelijke vorm. Ik heb die baai op papier zien ontstaan, tijdens lange ontwerpsessies waarbij stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, planologen en ecologen samen iets moois probeerden te maken, onder voortdurend toezicht van de rekenmeesters van de stad, die het allemaal betaalbaar moesten zien te houden. Uit die wisselwerking is de uiteindelijke vorm van de eilanden ontstaan, en daarmee de vorm van de baai.

Een baai waarvan, zo zie ik nu, zaagbekken gebruik maken. De grote zaagbek, een prachtige eend met gekartelde snavel, een visjager bij uitstek. Er zwemmen er een stuk of twintig, ze duiken er op los, ze jagen. Terwijl ik ze sta te bekijken vliegen er andere vogels door mijn kijkerbeeld. Ook zaagbekken, maar met een ferme kuif: de middelste zaagbek, ook zo’n visliefhebber. Er bestaat ook een kleine zaagbek, maar die heet nonnetje, en verdraaid, na enig speuren zie ik er daar ook een paar van.

De baai moet wemelen van de kleine visjes. Destijds tekenden we plekken waar driehoeksmosselen zich konden vestigen op een stevige ondergrond, en luwere plekken waar waterplanten konden gaan groeien, waterplanten waartussen vissen hun eieren konden gaan afzetten. Het papier is werkelijkheid geworden. Er zwemmen zaagbekken in rond.

Stadsecoloog Remco Daalder schrijft hier op gezette tijden over de dieren en vogels van Amsterdam.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.