Mogen straks alle erkende asielzoekers uit Syrië hun bejaarde ouders naar Nederland halen? En hoeveel zouden dat er dan zijn? Landsadvocaat Mette van Asperen is vanochtend met twee ambtenaren bij de Raad van State verschenen om dat te voorkomen. Haar belangrijkste argument: het ‘economisch belang’ van de Nederlandse staat. Geld. Deze bejaarden laten komen betekent extra aanspraak op huisvesting, toeslagen en medische zorg. En dat mag zwaarder wegen dan artikel 8 uit het mensenrechtenverdrag dat gezinshereniging toestaat. Ook aan de voorwaarden voor een ‘hoge uitzondering’ voldoet mevrouw Al H. niet, wat de staatssecretaris betreft. Ze heeft geen banden met Nederland, anders dan dat haar zoon hier woont, als erkende vluchteling. „Artikel 8 is geen medische voorziening”, betoogt de landsadvocaat.
Staatsraad Hanna Sevenster wil weten hoelang de lijst met aanvragen is. 3.350 personen, vertelt de landsadvocaat, van wie 320 aanvragers 65-plus zijn. Van die groep woont ruwweg een op de drie in Syrië, zo’n honderd mensen dus. Aan de andere kant van de zaal zit meneer A. vier jaar geleden genaturaliseerd tot Nederlands staatsburger, werkzaam met een vast contract én hier woonachtig met vrouw en vijf kinderen. Hij zorgt nu op afstand zo goed en zo kwaad als het gaat voor zijn van oorsprong Palestijnse moeder, die in Syrië al bij hem inwoonde, of bij een van zijn zussen.
Maar nu is er daar geen familie meer – alleen nog wat vage kennissen die hij voor praktische hulp tracht in te schakelen. Haar toestand is zorgelijk. Ze is doof, heeft hartfalen, hoge bloeddruk, luchtwegaandoeningen en is fysiek verzwakt na een corona-infectie. De zoon maakt zich ernstig zorgen. Hij wil haar (weer) in huis halen, haar ziektekostenverzekering betalen en in haar levensonderhoud voorzien. Zijn vrouw overweegt tijdelijk naar Syrië terug te keren om voor haar schoonmoeder te zorgen. Als A. het woord krijgt kan hij z’n emoties moeilijk de baas. „Ik hoop, ik hoop, ik hoop op een goede beslissing”, zegt hij. „Nu betaal ik ook alles – en het is daar duurder dan hier.”
Vier jaar procederen
De procedure loopt nu al zo’n vier jaar. Bij de Raad van State zitten twee griffiers en drie staatsraden klaar om een eindoordeel te geven. De zitting, eind november, duurt anderhalf uur, op de uitspraak moet uiteindelijk tot februari worden gewacht.
De landsadvocaat meent dat er in Syrië nog voldoende „sociaal netwerk” is om moeder daar te kunnen laten. Een positieve verplichting voor de overheid om haar te verzorgen is er in ieder geval niet. Ook wijst ze erop dat het recht op gezinshereniging vooral zwaar weegt bij ouders en kinderen, maar minder bij bejaarde ouders en volwassen kinderen. Het aanbod van zoon om de kosten voor zijn moeder te blijven dragen, vindt de landsadvocaat niet zo relevant. Is moeder eenmaal in Nederland, heeft zij een zelfstandige aanspraak op huisvesting en zorg. Terugverwijzen naar de zoon kan de staat dan niet. En dan nog wat. De man woont nu „vermoedelijk” in een sociale huurwoning, met vrouw en vijf kinderen. Met moeder erbij, „moeten we dat wel willen”?
Advocaat Shanna Rebergen merkt op dat het gezin „altijd zo heeft geleefd”. Het economisch belang van de staat mag wel meewegen, maar niet doorslaggevend zijn, leidt de advocaat af uit Europese rechtspraak. De staat moet méér aan kunnen voeren om moeder te weigeren. Moeder nadert bovendien het einde van haar leven, dus „de druk op het economisch belang van de staat is van relatief korte duur”.
Staatsraad Hanna Sevenster gaat vragen stellen. Is het niet zo dat hoe „erger een oorlog erin hakt” en hoe meer aanvragers er zijn, „hoe minder snel de staatssecretaris bijzondere omstandigheden aanneemt?” Best een „nare conclusie”, zegt ze. Maar de landsadvocaat zegt dat „naarmate er méér ernstige gevallen zijn” het aantal „heel bijzondere gevallen” navenant afneemt. De staatssecretaris „wijst meestal af”. De aanvragers op de lijst zijn „degenen die doorzetten”. Als deze groep wordt toegelaten, zal het aantal aanvragers ook snel groeien.
Medische omstandigheden
En wanneer beoordeelt de staatssecretaris de band met een familielid dan wel als voldoende „bijzonder” om toch toelating te geven? Dat zit dan in medische omstandigheden, verklaart de landsadvocaat. Een familielid dat doofstom is, het syndroom van Down heeft, of psychiatrische problemen waardoor in het land van herkomst isolement dreigt. De afhankelijkheid moet dan gróter zijn dan in dit geval. Dat het levenseinde gepaard gaat met verzwakking en zorgbehoefte, dat is geen bijzonderheid, dat is het leven zelf.
Gaandeweg blijkt uit het gesprek tussen de juristen dat er een Europese afkorting bestaat voor de juridische maatstaf waaraan de relatie tussen moeder en zoon moet voldoen: ‘mtnet’. Ofwel more than normal emotional ties. Is daar in dit geval wel of niet aan voldaan?
De advocaat meent van wel, al was het maar omdat de moeder vrijwel altijd in het gezin van de zoon opgenomen was. Ook met de kleinkinderen is er daardoor een band. En, zo komt zij de staat tegemoet, mtnet is zo’n hoge eis, daar zullen veruit de meeste bejaarde ‘gezinsherenigers’ op de lijst niet aan voldoen. Dus het risico van een precedent, gevolgd door een bejaardentoeloop, dat valt best mee.
Begin februari oordeelt de Raad van State dat de hoogbejaarde vrouw inderdaad recht heeft op een machtiging tot voorlopig verblijf van de staatssecretaris. Er bestaan tussen zoon, zijn gezin en moeder/oma inderdaad „meer dan gebruikelijke banden”, omdat ze al in Syrië lange tijd samenleefden. De zoon is sinds zijn eigen vertrek ook voor zijn moeder blijven zorgen. Het belang van de staat om de Nederlandse verzorgingsstaat niet te belasten met deze vrouw weegt „niet zwaarder dan het belang van de vreemdeling om herenigd te worden met haar zoon”.