Jens-Christian Svenning, voor z’n appelboom waarop maretak groeit.

Foto Mariana Gil

Interview

Van een saai gazon naar een tuin met tweehonderd soorten. Deze ecoloog liet zijn tuin verwilderen

Jens-Christian Svenning | ecoloog In zijn Deense tuin heeft Jens-Christian Svenning „meer dan tweehonderd soorten” geïntroduceerd. „Supercool! Het was een kleine overwinning.”

„Je bezoekt me in de minst charmante tijd van het jaar”, zegt Jens-Christian Svenning, hoogleraar ecologie aan de universiteit in Aarhus. Het is eind januari. De lucht is grauw, het waait hard. We lopen door zijn tuin. En niks staat in bloei.

Voor dit bezoek zijn twee redenen. Deze tuin is de eerste. Want het raakt aan het wildetuinproject dat NRC begint. Svenning is hier, in Viby, een buitenwijk van Aarhus, in 2003 komen wonen met zijn gezin. De tuin was toen „een saai gazon” met wat struiken en bomen eromheen. „Maar vanaf het begin hebben we hem laten verwilderen”, zegt Svenning. Inmiddels telt hij er meer dan 250 verschillende soorten planten, met bijzondere verschijningen als de brede orchis en de maretak.

De tweede reden is zijn onderzoek. Svenning is iemand van de grote patronen. Hij probeert te achterhalen hoe ecosystemen wereldwijd de afgelopen tienduizenden jaren zijn veranderd. Lees: verarmd. Hij is bijzonder geïnteresseerd in de rol van dieren bij de verspreiding van plantenzaden. „Maar liefst de helft van alle plantensoorten is voor hun verspreiding afhankelijk van dieren.” Maar door het decimeren en uitsterven van allerlei dieren in tienduizenden jaren tijd verspreiden heel veel plantensoorten zich lastiger, of niet. Terwijl dat juist nu, met de opwarming van de aarde, nodig is omdat klimaatzones aan het verschuiven zijn. Veel soorten zullen in de problemen komen, beschreef Svenning met collega’s enkele weken geleden in Science.

Hij onderzoekt ook hoe de toestand van ecosystemen verbeterd kan worden via rewilding, herwilderen, een recente trend in natuurbeheer.

In zijn tuin legt Svenning uit hoe die is verwilderd. „Ik ben een bioloog, een botanist. Ik hou van biodiversiteit. Juist de dynamiek boeit me. Toen we hier kwamen was er niks dan gras. In de borders was de grond arm. Er werd veel gemaaid, er werden pesticiden gebruikt. Dat was voor mij juist een opwindend beginpunt. Om te zien hoe zo’n relatief klein stukje land kan veranderen. Sindsdien heb ik meer dan tweehonderd soorten geïntroduceerd.”

Oh. Ik dacht dat u met ‘verwilderen’ bedoelde dat u uw tuin helemaal zijn gang had laten gaan.

„Dan zouden struiken en bomen de boel al snel domineren, en dat zou erg eentonig worden. In veel natuurgebieden herintroduceren ze daarvoor paarden en rundvee. Die houden de vegetatie laag, en het landschap open. Ze maken allerlei niches. Ze duwen ergens een boom om, op een andere plek poepen ze. Ze verslepen zaden, in hun vacht, of via hun poep. Zo krijg je een gevarieerd landschap met veel niches. Maar in ons tuintje zijn er geen paarden of runderen. Hoogstens duikt hier af en toe een ree op. Ik neem hun rol als het ware over. Daar komt bij dat we zelf ook in de tuin willen leven, en daar ruimte voor maken. Vroeger hadden de kinderen een trampoline, en een schommel. Nu hebben we een vuurplek en een terras.”

NRC vraagt lezers om een vierkante meter tuin te laten verwilderen. Wat verwacht u daarvan?

„Ook op een vierkante meter kun je best al tien tot twintig verschillende soorten krijgen. Kijk dit ronde, wat ruigere stuk. Hier heeft de trampoline gestaan. Daaronder maaiden we niet. Er is daardoor van alles spontaan opgekomen. Bijvoorbeeld de pinksterbloem. Afgelopen zomer verscheen er voor het eerst een oranjetipje. Deze vlinder is afhankelijk van de pinksterbloem en aanverwante kruisbloemigen. Ze zetten er hun eitjes op af. Ik kon het helemaal volgen. Supercool! Het was een kleine overwinning.”

Er zijn dus ook soorten spontaan hier gekomen?

„Ik heb ze niet geteld, maar meer dan vijftig zeker. Die eik bijvoorbeeld daar in de border. Misschien heeft een gaai of een eekhoorn daar ooit een eikel begraven.”


Foto Mariana Gil
Boszegge, vanuit een naburig bos in de tuin terechtgekomen.
Foto Mariana Gil
Het aangelegde poeltje, waar kikkers en salamanders in leven. Eromheen groeit onder meer de brede orchis.
Foto Mariana Gil
Italiaanse aronskelk, een Zuid-Europese soort die in Denemarken meer en meer in stedelijke natuur aanwezig is.
Foto Mariana Gil
Maretak op de appelboom. Svenning heeft de plakkerige zaden van de maretak op de appelboom gezet. „Een jaar op twee later begonnen de takken van de appelboom op verschillende plekken op te zwellen en toen kwam de maretak tevoorschijn. Best cool!”
Foto Mariana Gil

Kijk, daar hebben we een stronk van een spar laten staan. En daar hebben we een poeltje gemaakt. Er zitten kikkers en salamanders

Voor m’n eigen huis, in Nijmegen, staat een grote eikenboom en overal in de voortuin schieten honderden jonge scheuten op. Wat moet ik daarmee?

„Haha. Fantastisch! Wij wieden best veel. Ik probeer de tuin heterogeen te houden. Kijk, daar hebben we een stronk van een spar laten staan. En daar hebben we een poeltje gemaakt. Er zitten kikkers en salamanders. Een paar jaar geleden verscheen de brede orchis er, ook spontaan. We hebben er stokjes bij gezet zodat we er niet op lopen. En daarnaast hebben we een soort heuveltje gemaakt. Daar zitten zeker muizen. En insecten leven er ook graag in.”

We besluiten naar binnen te gaan. De koffie staat klaar. We stappen over op het onderzoek van Svenning. Hij onderzoekt onder meer het uitsterven van de megafauna (grote carnivoren en herbivoren) aan het eind van het Pleistoceen, het geologisch tijdvak van 2,6 miljoen tot 11.700 jaar geleden. Soorten als de mammoet, de wolharige neushoorn en de sabeltandtijger verdwenen.

Is er consensus over de oorzaak van dat uitsterven?

„Voor mij is het een uitgemaakte zaak. Het verband tussen het uitsterven van de megafauna en de expansie van Homo sapiens is een van de sterkste patronen die ik ooit heb gezien in de ecologie. Maar nee, er is geen consensus. En ik vraag me ook af of die er ooit zal komen. Het is zo’n beladen onderwerp, dat zoveel aandacht trekt. Tien jaar geleden hebben Amerikaanse onderzoekers geopperd dat het uitsterven door een meteorietinslag is veroorzaakt, net als bij de dinosauriërs. Vanaf het begin is dat een dom idee geweest. Want we weten dat de megafauna niet op één moment is uitgestorven. Het smeert zich uit over een periode van 40.000 jaar. De laatste oeros is in de 17de eeuw gestorven. Maar sommige mensen blijven dat idee van een meteorietinslag pushen.”

Toen de lariks tien jaar geleden het loodje legde, besloten de Svennings hem te laten staan. „Er groeien interessante schimmels uit”, zegt Jens-Christian Svenning.
Foto Mariana Gil
Een staartmees.
Foto Mariana Gil
Wilde uiensoorten als moeslook groeien in de droge grond langs de weg.
Foto Mariana Gil
Muurpeper (Sedum acre).
Foto Mariana Gil

Het is de bedoeling dat je het hele ding in één keer doorslikt. Zoals bij avocado’s en mango’s

Hoe groot was de impact van dat uitsterven op ecosystemen?

Supergroot. We zien tegelijkertijd de aasetende vogels afnemen. De hele grote mestkevers verdwijnen. Op veel plaatsen veranderen landschappen. Grassen maken plaats voor struiken en bomen. Het patroon van natuurbranden verandert. Het leefgebied van planten met grote zaden, die juist specifiek door de megafauna werden verspreid, neemt af.”

Maar kan de rol van de megafauna niet worden overgenomen door kleinere dieren? In de tropen hebben agouti’s, kleine knaagdieren, dat gedaan, toch?

Deels. Op de korte afstand. Maar voor de langere afstand heb je tapirs nodig. En die zijn in aantal inmiddels sterk afgenomen, op veel plekken zijn ze uitgeroeid.

„De planten waarover het hier gaat hebben vaak grote vruchten. Kleinere dieren bijten de vruchten, en het zaad, kapot. Of ze eten om het zaad heen, dat dan ter plekke op de grond belandt. Maar het is de bedoeling dat je het hele ding in één keer doorslikt. Zoals bij avocado’s en mango’s. Dat is de enige manier waarop je het zaad over grote afstand verplaatst krijgt. En daar heb je grote dieren voor nodig. Lichaamsgewicht schaalt sterk met de afstand van zaadverspreiding.”

Geldt de mens als een groot dier?

„De mens is in ieder geval de belangrijkste zaadverspreider momenteel, voor goed en voor slecht. Toch hebben heel veel planten geen effectieve verspreiding in onze huidige landschappen.”

Waardoor komt dat?

„Door twee dingen. Het landschap is superversnipperd geraakt. In Denemarken en Nederland liggen stukjes halfnatuurlijk grasland ver uit elkaar. Hoe moet een soort dan van de ene naar de andere plek komen? En als er al een verbinding is, dan mis je vaak de zaadverspreidende dieren.”

Over de rol van die dieren hoor je niet zo vaak. Hoe komt dat?

„Ze zijn lang over het hoofd gezien. Vanuit Europees perspectief heeft het denk ik ermee te maken dat natuurgebieden zo ontdierd zijn geraakt. De enige dieren die we in ons landschap hadden, waren gedomesticeerde dieren en kleinere dieren. Grote wilde dieren ontbraken. Dat heeft invloed gehad op hoe mensen over natuurbeheer dachten.”

Het grote „insectenhotel”, zoals Svenning het noemt. Het hout is afkomstig van snoeiwerk, gedaan om te voorkomen dat de tuin te donker wordt.
Foto Mariana Gil
Jens-Christian Svenning, voor z’n appelboom waarop maretak groeit.
Foto Mariana Gil
In de voortuin van Svenning groeit onder andere deze Sempervivum-variant.
Foto Mariana Gil
Korstmossen hebben droge cementen bakken gekoloniseerd.
Foto Mariana Gil

Stel je voor je zou op Mars moeten leven. Dat is een dode planeet. Dat is toch supersaai?

Heeft het idee van rewilding dat veranderd?

„Ja. Het idee is opgekomen in de jaren 90. Het gaat ervan uit dat je de factoren en processen herstelt waarmee een ecosysteem zichzelf kan reguleren. De mens grijpt zo weinig mogelijk in. Dat bespaart tegelijk kosten. Ik noem het ook wel trophic rewilding. Je hebt alle trofische niveaus nodig, alle lagen van de voedselketen. Dus ook de grote dieren. Daarmee vergroot je automatisch de biodiversiteit.”

Er wordt vaak gezegd dat meer biodiversiteit een ecosysteem stabieler maakt. Maar u schreef vorig jaar een artikel over de verwarring die bestaat over concepten als ‘stabiliteit’ en ‘weerbaarheid’. Hoe zit dat?

„Dat is een beetje een academische discussie. In grote lijnen gaat het wel op hoor, dat een ecosysteem met meer biodiversiteit beter bestand is tegen allerlei vormen van stress. Kijk naar de eentonige, aangelegde sparrenbossen in Duitsland. Die vielen in de droge jaren 2018 en 2019 massaal ten prooi aan de bastkever. Als je gemengde bossen had gehad, met twintig soorten, waren er minder problemen geweest.

„Het gaat in die discussie ook vaak over de Amazone, met naar schatting 16.000 soorten bomen. Wordt dat regenwoud minder weerbaar als je naar 8.000 soorten gaat? Als het er nog maar honderd zouden zijn, ja, dan zou het bos zeker kwetsbaarder zijn voor plagen. Maar het verschil tussen 16.000 en 8.000 soorten is lastiger aan te geven.”

Er is continu discussie over welke natuur we zouden moeten willen. Wat vindt u?

„Voor mij is het morele argument het belangrijkste. Wat de aarde zo’n verbazingwekkende plek maakt is dat het vol is met prachtig leven. We moeten dat niet weggooien. En niet onderschatten. Het is superbelangrijk. Stel je voor je zou op Mars moeten leven. Dat is een dode planeet. Dat is toch supersaai? We moeten al dat leven koesteren.”

Hoe succesvol is de rewilding-aanpak? In 2016 schreef u in PNAS dat er nog weinig onderzoeksresultaten zijn.

„We keken voor dat artikel alleen naar projecten die expliciet als rewilding waren aangemerkt. Maar er is in Europa al heel lang onderzoek naar het effect van natuurlijke begrazing door bijvoorbeeld konikpaarden, Heckrunderen, Schotse hooglanders. Dat is in principe hetzelfde. Alle studies die ik ken van projecten in Nederland, Duitsland, Polen, Zweden, Engeland, zijn positief. De diversiteit aan planten neemt toe. Soorten die normaal de overhand voeren in ons stikstofrijke landschap, zoals de brandnetel, krijgen meer concurrentie.”

Een boomstronk die is blijven staan om te dienen als habitat voor schimmels en ongewervelden.
Foto Mariana Gil
Amandelwolfsmelk.
Foto Mariana Gil
Het stuk gazon waar de trampoline heeft gestaan. Er is nooit gemaaid.
Foto Mariana Gil
Stronk van een spar.
Foto Mariana Gil

Bedenk eens dat we prachtige dieren zoals de sabeltandtijger of de reuzenluiaard terug kunnen krijgen

Maar op veel plekken in Europa lopen die grote grazers nog steeds in omheinde stukken natuur.

„Dan kunnen ze inderdaad geen zaden verspreiden tussen landschappen, maar alleen binnen dat ene landschap. Maar het is beter dan niks. Grote grazers eten van alles. Van de Amerikaanse bison weten we dat die 50 procent van de plantensoorten in zijn landschap verspreidt. Dat is belangrijk.

„Maar willen we de biodiversiteitscrisis overwinnen dan hebben we veel meer natuurgebieden nodig. Op planetaire schaal. Met meer onderlinge verbindingen, en met alle trofische niveaus.”

Hoe ver ga je daarin. De wolf is in Nederland, en ook in Denemarken, teruggekeerd. Moeten we de beer ook terugbrengen in ons landschap?

„In Denemarken leidt de wolf al tot verhitte discussies. Er zijn veel mysterieuze verdwijningen. Hoewel de wolf niet gevaarlijk is. En het kleine beetje gevaar, een incidenteel schaap dat wordt geslagen, is met wolfwerende hekken en waakhonden af te wenden. Mensen hebben vooral irrationele angsten. Die kun je aanpakken. Maar de beer, dat is next level. Die is echt gevaarlijk. Dat vraagt een andere strategie. Maar er zijn inspirerende voorbeelden in de wereld. In Mumbai proberen mensen samen te leven met luipaarden.”

En wat vindt u ervan als uitgestorven dieren zoals de mammoet weer tot leven worden gewekt? Het bedrijf Colossal gaat dat proberen.

„Over het idee ben ik positief. We hebben al zoveel verloren. Het zou een wonder zijn als het lukt, maar bedenk eens dat we prachtige dieren zoals de sabeltandtijger of de reuzenluiaard terug kunnen krijgen.”

En hoe zou u het vinden als een wolf of een beer hier bij u in de tuin opduikt?

„Dan zou ik superopgewonden zijn. Er staat in de buurt een wildcamera. Een wolf is nog niet vastgelegd. Maar biologen die ik ken, denken al sporen van wolven te hebben gezien binnen vijf kilometer.”