Vergeet het beroemde ‘Hebban olla vogala’ (ca. 1100) en zelfs het ‘forsachistu diobolae’ (uit de Utrechtse doopgelofte, ca. 750). In de net verschenen Grote geschiedenis van de Nederlandse taal van neerlandicus Jelle Stegeman staat een ‘Nederlandse’ tekst te lezen die nog véél ouder is. Uit het jaar 425.
Het is een runentekst op een in 1996 in de Betuwe gevonden zwaardschede: hathuthywas ann kusjam loguns. Ja, zó oud ‘Nederlands’ dat de tekst nauwelijks nog te ontcijferen is. Misschien staat er: ‘Halethwas geeft de uitverkorenen vuur’, waarbij vuur (‘loguns’, verwant met het huidige Nederlandse ‘lichterlaaie’) een symbool voor zwaard kan zijn. De eigennaam Halethwas kan vertaald worden als ‘strijddienaar’, waarmee het dus ook best de naam kan zijn van het zwaard zelf.
Met de Nederfrankische Halethwas zijn we diep afgedaald in de geschiedenis van de Nederlandse taal, veel vroeger kan je niet komen. Want in de vijfde eeuw moet het Nederlands nog gáán ontstaan, uit een combinatie van twee Westgermaanse talen, het Noordzeegermaans en het Nederfrankisch. Het is een proces dat vele honderden jaren zal duren.
Sterker nog, pas in de twintigste eeuw wordt het Algemeen Nederlands breed gesproken, schrijft Stegeman in zijn boek – rond 1900 spraken misschien 150.000 mensen thuis Algemeen Beschaafd Nederlands, zoals het toen werd genoemd. Alle andere miljoenen Vlamingen en Nederlanders spraken in het dagelijks leven dialect. De radio en het onderwijs hebben dat radicaal veranderd, schrijft Stegeman. Nu kunnen de meesten ‘bovenregionaal Nederlands’ spreken, al doet in informele situaties lang niet iedereen dat. „Er zijn nog steeds vrijwel geen nieuwslezers met een zachte g!” zegt Stegeman. „Die invloed is heel groot.”
Al die eeuwen voor de twintigste eeuw functioneerde Nederlands hooguit als een geschreven taal, een gecultiveerde taal voor formele gelegenheden of simpelweg als de som van alle overeenkomsten tussen de dialecten die werden gesproken in de rivierendelta tussen Duinkerken en de Eems.
Jelle Stegeman is emeritus hoogleraar neerlandistiek aan de universiteit van Zürich. Met zijn tweedelige Grote geschiedenis (1.282 pagina’s!) schreef hij een rijk geïllustreerd standaardwerk vol tekstvoorbeelden. Het is ook voor de leek begrijpelijk – al kan die sommige technische beschouwingen over taalkundige ontwikkelingen beter overslaan. Je ontdekt er dat doodgewone Nederlandse woorden als drempel, hok en knecht waarschijnlijk ontleend zijn aan niet-Indo-Europese talen die werden gesproken voor de komst van Kelten en Germanen. Het voegwoordje ‘want’ blijkt uniek Nederlands. Je leest er over de opkomst van het voltooid deelwoord in de Middeleeuwen. Je ziet de hardnekkige pogingen van taalgeleerden en onderwijzers vanaf de zestiende eeuw om in het Nederlands een onderscheid te maken tussen mannelijke en vrouwelijke woorden met het lidwoord ‘de’. Stegeman beschrijft ook de weerzin in de negentiende eeuw van beschaafde burgers tegen het Nederlandstalig toneel waarin de acteurs in verschillende dialecten tegen elkaar spreken… Enzovoorts!
Stegeman ontvangt in Amsterdam met thee, koffie en volop koekjes, in een werkkamer die gevuld is met boeken over taalgeschiedenis – hij bezit zelfs een compleet Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), het grootste woordenboek ter wereld (1864-1998), in 43 banden. „Ik zoek nu net als iedereen via internet in het WNT, maar indertijd wilde een Zürichs instituut er vanaf, tja, wat doe je dan?”
Hoever zouden we kunnen teruggaan in de tijd en toch met ons huidige Nederlands verstaanbaar blijven?
„Rond 1800 zou het nog wel met enige moeite te doen zijn, maar dan moet je wel de ‘beschaafde lieden’ opzoeken, de betere standen, vooral in de Hollandse steden. Het algemene Nederlands was per streek wel verschillend. In de Nationale Vergadering van 1796, waarbij afgevaardigden uit het hele land bijeenkwamen, viel het de aanwezigen op dat de andere deelnemers zo vreemd spraken. Maar ze konden elkaar wel verstaan.
„Voor de schrijftaal kun je wel verder terug. Vanaf de zestiende eeuw wordt die schrijftaal erg gecultiveerd en is ze echt herkenbaar. We spelen nog altijd de toneelstukken van Vondel uit de zeventiende eeuw! Het eerste boek óver de Nederlandse taal wordt ook al in 1550 geschreven, toen begonnen de pogingen om het Nederlands te inventariseren en te reguleren. Maar spreken deden ze wel heel anders.”
En als je nog verder teruggaat?
„Dan wordt het echt moeilijk, ook in de schrijftaal. Het lijkt er dus op dat het Nederlands zich van de vroegste stadia tot aan Vondel veel sneller heeft ontwikkeld en is veranderd dan in de periode van Vondel tot nu. Er wordt weleens gezegd dat we nu heel anders praten dan bijvoorbeeld in de jaren dertig van de vorige eeuw, maar dat is een misverstand omdat de opnames uit die tijd zo formeel overkomen. Als je echt gaat kijken naar de precieze klanken in de uitspraak vind je maar kleine veranderingen, en in de grammatica al helemaal niet.”
De klankontwikkeling! Dáárin ontstaat in het Oudhollands, het Oudbrabants, het Oudvlaams
Kun je nog wel spreken van dezelfde taal, als voor 1800 niemand onze huidige taal sprak, en je het voor 1500 ook in schrijftaal moeilijk kunt begrijpen?
„Die kwestie van de continuïteit is voor mij altijd een fascinerend vraagstuk geweest. Er zijn taalkundigen die zeggen: we kijken gewoon terug, vanuit het huidige Nederlands. Maar je kan ook zeggen: in het jaar 800 spraken ze in onze delta gewoon variëteiten van het continentaal West-Germaans. We noemen die nu Oudnederlands omdat we daar nú Nederlands spreken.
„Ik zie het anders: in de vroege Middeleeuwen zie je belangrijke gemeenschappelijke kenmerken van die taalvarianten in de delta, waardoor ze ánders zijn dan erbuiten en waardoor je er de voorlopers van onze huidige taal in herkent.
Waaruit bestaat die oerbasis van het Nederlands?
„De klankontwikkeling! Dáárin ontstaat in het Oudhollands, het Oudbrabants, het Oudvlaams, enzovoorts, iets dat afwijkt van de rest van het Germaans. En dat gaat zo. Met de komst van de Franken wordt er hier vanaf het midden van het eerste millennium steeds meer West-Nederfrankisch gesproken. Er bestaat hier dan ook al Kustgermaans, dat ook door de Angelsaksen in Engeland gesproken wordt. Het heet ook wel Noordzeegermaans of Ingweoons. En die kusttaal beïnvloedt de manier waarop de oorspronkelijke bevolking het Nederfrankisch gaat uitspreken.
„In dat Noordzeegermaans hebben zich dan al een aantal klankveranderingen voorgedaan. Dat wordt de umlaut genoemd. Als er j- en i-klanken in een lettergreep zitten, kunnen daardoor klinkers in de voorafgaande lettergrepen veranderen. Neem het woord ‘hafjan’. Die ‘j’ verandert de kórte ‘a’ in een ‘e’ en dan krijg je dus het Nederlandse woord ‘heffen’. Dat effect ontstaat doordat de mond als het ware al gaat voorsorteren op die i-klank in de volgende lettergreep, waardoor de a naar de e wordt getrokken. In het Noordzeegermaans wordt dan ook die hele tweede lettergreep afgezwakt, waardoor voorafgaande lánge klinkers niet meer veranderen. In het Duits gaan die veranderingen ook door zonder de j-klank, dat heet de secundaire umlaut. In het Nederlands, dat alleen de primaire umlaut heeft doorgemaakt, blijft het dus ‘kaas’ en wordt het niet ‘Käse’ zoals in het Duits, waarin die verandering dus verder doorging.
„Een belangrijke conclusie uit het onderzoek van de laatste dertig jaar is dat deze West-Nederfrankische taal met Kustgermaanse kenmerken, de voorloper dus van het Nederlands, in de vroege Middeleeuwen is opgeschoven naar het oosten! Dáárom spreken ze nu in die hele delta Nederlands. Kennelijk had de Kustgermaanse uitspraak van het Nederfrankisch daarvoor genoeg prestige.”
Dus het Nederlands is ontstaan omdat die Kustgermanen niet meededen aan die umlautisering?
„Ja. Wel de verandering van de korte a naar e, als er een j- of i-klank was, de primaire umlaut, dat gebeurde hier nog wel. Maar aan de rest, de secundaire umlaut, deden we niet mee.”
Waarom niet? „Ja, waarom! Waarom zijn wij niet opgeslokt? Dat is heel moeilijk te zeggen. Misschien heeft het te maken met eigen graafschappen die hier ontstonden, of eigen handelsnetwerken. Het Vlaamse graafschap was al heel vroeg vrij machtig. Daarna komen de graafschappen Holland en Zeeland erbij. Die taal kristalliseert zich uit over een lange periode, tussen 700 en 1100, van Duinkerken tot Friesland. Het Fries vertoont overigens wel veel meer Kustgermaanse kenmerken dan het Nederlands.”
Het Nederlands heeft in feite veel oude klanken gehouden
Waarom is die ontwikkeling van de klankeigenschappen zo belangrijk?
„Het is belangrijk omdat het meteen effect heeft op allerlei andere eigenschappen van taal. Bijvoorbeeld op de uitgangen, waardoor de grammatica verandert. Neem dat Nederlandse ganzen en het Duitse Gänse. In het Nederlands krijg je een meervouds-n omdat je anders het verschil met het enkelvoud gans niet goed hoort: gans, ganzen. In het Duits hoor je dat meervoud direct aan de klinkerverandering van a naar e: Gans, Gänse.
„En door die groeiende verschillen gaat de taal zich hier autonomer ontwikkelen, ook los van die umlaut. Je houdt in de delta bijvoorbeeld de h-woorden in de persoonlijke voornaamwoorden, een Kustgermaans verschijnsel. Hij of hi, en hem, in het Duits is dat er, ihm en ihn, zonder die begin-h. Neem het verschil tussen woorden als vijf en fünf. Die -n voor de f-klank was al in het Kustgermaans weggevallen.
„In de optelsom van al die verschillen ontstaan er twee verschillende talen. In het klooster van Egmond wordt in de elfde eeuw een Hoogduitse tekst in het Oudnederlands vertaald, de Willeram, een commentaar op het bijbelboek Hooglied. Die monniken ervoeren dat Duits kennelijk als een andere taal, die Duitse teksten moesten vertaald worden.”
Onze taal is dus ontstaan uit taalkundig verzet tegen overheersing van de Franken!
„Nee, ze hebben die taal van die Franken wel overgenomen, maar door hun moedertaal hebben ze dat op een aparte manier gedaan. Daardoor kwamen er in het Frankisch van de kustbewoners afwijkende klanken en vormen voor.
„In het Duits zijn ook autonome veranderingen geweest waardoor de verschillen met het Nederlands groter zijn geworden. Het Nederlands heeft in feite veel oude klanken gehouden. Het Hoogduits, dat nu de Duitse standaardtaal is, heeft zich in de Middeleeuwen uit het zuiden naar het noorden verspreid, met onder andere de typerende klankverschuivingen van p, t en k. Daarom zeggen Duitsers nu ich waar wij ik zeggen, en Schiff waar wij schip zeggen, kijk ook naar machen en maken. De grens met het Nederduits, waarin dat niet veranderd is, loopt nu van Venlo via Düsseldorf in de richting van Berlijn. In het noorden van Duitsland zeggen ze in het dialect dus gewoon maken, en ook in Berlijn zeggen ze ik, en niet ich.
„Een ander belangrijk kenmerk van het Nederlands is dat hier de uitgangen meer zijn afgesleten dan in het Duits. Dat is op zich een algemeen kenmerk van het Westgermaans. Omdat daar de woordnadruk op de eerste lettergreep ligt, slijten de uitgangen. En in die uitgangen zit juist veel grammaticale informatie, van de naamvallen bijvoorbeeld, zoals in de Dag des Heren. Die uitgangen zie je al verdwijnen in het Oudnederlands, en dat wordt voltooid in het Middelnederlands. Ook verdwijnen aan het eind van woorden de ‘volle vocalen’. ‘Badi’ wordt ‘bedde’ en nu is het bed, met in de uitspraak een t-klank, geen d.”
Er is veel moeite gedaan om die naamvallen te laten herleven
Die naamvallen bestaan dus niet meer?
„Ja, het is echt onzin om te zeggen dat het Nederlands nog naamvallen heeft. Het Duits is daarin veel conservatiever. Let er ook maar eens op dat Duitsers woorden veel vaker tot het eind duidelijk uitspreken, in het Nederlands doet bijna niemand dat. In de Nederlandse schrijftaal werden de naamvallen lange tijd wél gecultiveerd. Neem het ‘In den beginne’ uit de Bijbel, je zégt gewoon ‘Intbegin’. In spreektaal kun je ook gewoon zeggen: ‘keppetjegesegt’, dat is echt Standaardnederlands voor ‘Ik heb het je gezegd’. In het Duits zou zoiets onmogelijk zijn. Waarom? Ja, geen idee. De Fransen plakken alles juist weer wel aan elkaar.
„In de afgelopen eeuwen is in de schrijftaal enorm veel moeite gedaan om die naamvallen te laten herleven. Hetzelfde zie je met mannelijke en vrouwelijke woorden. In de praktijk zie je al in de zestiende eeuw dat naar hetzelfde woord soms met ‘zij’ en soms met ‘hij’ wordt verwezen, alles door elkaar. Ook nu kun je over een kat zeggen: ‘Hij heeft jongen’ terwijl je dan echt ‘zij’ zou verwachten. Toch wordt er al eeuwen hardnekkig geprobeerd in de schrijftaal bij de-woorden dat verschil tussen mannelijk en vrouwelijk kunstmatig te laten voorbestaan. Zoals zo vaak neemt het Nederlands een tussenpositie in tussen het Engels en het Duits: het Engels heeft één woordgeslacht, alles is ‘the’, wij hebben ‘de’ en ‘het’, en het Duits heeft ‘der’, ‘die’, ‘das’. Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden wordt in de schrijftaal nog steeds gemaakt, maar iedereen doet het voortdurend verkeerd. Ikzelf moet het ook altijd opzoeken. Het verschil tussen hen en hun is ook zo ooit bedacht, in de zeventiende eeuw. Daarover heerst dus ook voortdurend verwarring.”
Dus na de Middeleeuwen ontstaat er echt een nieuwe periode?
„Ja, vanaf de zestiende eeuw is de schrijftaal sterk gecultiveerd geraakt. Dat is ook de formele standaardtaal geworden. In de Middeleeuwen bestonden er in de delta taalvariëteiten met gemeenschappelijke, ‘Nederlandse’ eigenschappen. Als schrijftaal was het niet heel erg gestandaardiseerd. Na 1500 wordt Nederlands wél steeds meer een geschreven standaardtaal. Pas na 1900 zijn veel Nederlanders het ook gaan spréken.”
Wat is er waar van het cliché dat het huidige Nederlands sterk is beïnvloed door het Brabants van de zuiderlingen die na de val van Antwerpen naar het Noorden kwamen?
„Niks, het Hollands is altijd dominant gebleven in de klanken van de standaardtaal. Misschien heeft het Brabants van die immigranten wel bepaalde ontwikkelingen versterkt die tóch al gaande waren, zoals de ontwikkeling van de klinkers in hoes, huus en huis, maar zelfs dat is niet zeker. Dat kan ook een autonome ontwikkeling zijn geweest van het Hollands. Sowieso is de invloed van immigratie vrij beperkt. Nu zie je in de straattaal wel invloeden uit het Turks en Marokkaans, maar wat komt daarvan terecht in de standaardtaal? Vrijwel niks.”