Opluchting in het provinciehuis. De bestuurscultuur van Limburg is „niet significant anders” dan in andere provincies, concludeerde vorige week een commissie onder leiding van Arno Visser, president van de Algemene Rekenkamer. De provincie kent ook „geen systematisch patroon van omvangrijke integriteitsschendingen”, aldus de commissie waarvan ook hoogleraar bestuurskunde Paul Frissen en oud-hoofdofficier Kitty Nooy lid waren.
De nieuwe gouverneur Emile Roemer (SP) was blij met het rapport getiteld Engelen bestaan niet. „Het geeft echt de kans,” zei Roemer, „om het debat aan te gaan over wat er is gebeurd en wat er in de toekomst anders en beter moet.” Roemer volgde vorig jaar Theo Bovens (CDA) op. Die was, samen met vijf gedeputeerden, april vorig jaar afgetreden na zware kritiek in de Provinciale Staten wegens falend integriteitsbeleid. De gedeputeerden Ger Koopmans en Hubert Mackus (CDA) waren twee weken eerder al opgestapt na integriteitsaffaires die NRC aan het licht had gebracht.
NRC reageerde kritisch op het rapport. De hoofdredactie liet de commissie weten „verbaasd” te zijn over het feit dat ze oud-bestuurders gelegenheid had gegeven op basis van anonimiteit „in te hakken” op berichtgeving van de krant. NRC was geen gelegenheid tot weerwoord geboden.
Een week na de publicatie licht Arno Visser het rapport toe in een vraaggesprek van ongeveer anderhalf uur in een Haags café. Hij stelt dat Limburg gevangene werd van een negatief zelfbeeld, dat volgens hem ten onrechte versterkt werd door berichten in de media over integriteitskwesties. „Als er iets in Limburg gebeurt, zegt men al snel: ‘o, maar dat is typisch Limburgs’. Terwijl als hetzelfde in Overijssel gebeurt, niemand zegt: ‘dat is typisch Overijssels’.” Visser vindt dat alle betrokken partijen, inclusief de media, kritisch moeten kijken naar hun eigen rol in deze voor Limburg schadelijke periode. „De Provinciale Staten kunnen zichzelf daarbij afvragen of het, achteraf bezien, nodig was dat alle gedeputeerden en de Commissaris van de Koning aftraden.”
Tevoren had Visser aangegeven dat hij niet op het kantoor van de Algemene Rekenkamer wilde afspreken voor het interview. Hij schreef dit rapport, zegt hij, niet in zijn functie van president van dit Hoge College van Staat.
In het colofon staat u wel gewoon vermeld als president van de Algemene Rekenkamer.
„Ik deed dit als Arno Visser, op basis van mijn deskundigheid en ervaring met financierings- en bestuursvraagstukken. Ik heb vorig voorjaar gewoon gesolliciteerd op een vacature die de provincie had opengesteld. Ik ben niet gevraagd door Johan Remkes (toenmalig waarnemend gouverneur, red.), zoals ik hier en daar hoor. Ik heb mijn ervaring en deskundigheid ter beschikking gesteld.”
U had geen opdracht gekregen om een vergelijking te maken tussen Limburg en andere provincies. Waarom deed u dat toch?
„Nee, dat was ons niet gevraagd. Maar die vergelijking zat als het ware besloten in de opdracht en de voorgeschiedenis. Voordat wij begonnen had de provincie al een meldlijn geopend. Daar konden burgers dingen melden die volgens hen mis waren in de provincie. De commissie kreeg als enige toegang tot die 286 meldingen. De provincie verwachtte dat wij naar aanleiding daarvan gesprekken gingen voeren met de melders en andere betrokkenen. Gaandeweg ontdekten we dat we meer moesten doen. Om een evenwichtig beeld te krijgen moesten we de vergelijking met andere provincies maken, voelden we. De hele opdracht ademde namelijk het idee: hier in Limburg is iets bijzonders aan de hand. Maar is dat nou wel zo, vroegen wij ons af, zonder dingen te willen bagatelliseren. Het is een dunne lijn waarop je loopt.”
Waar stuitte u op?
„Op dingen die ik in mijn werk voor de Rekenkamer ook vaak was tegengekomen. Het gaat dan vaak om een typisch Nederlands fenomeen in de publiek-private verhoudingen: private partijen zoals stichtingen die publiek geld kregen, zoals ook in Limburg speelde. Daar heeft elke provincie er tientallen van. Dat moet je goed organiseren. Als je dat niet doet en je checks and balances bijvoorbeeld niet op orde zijn, zoals in Limburg, kun je veel problemen krijgen. Dat hoeft niets met integriteit te maken te hebben, maar wekt wel onvrede bij burgers, en zelfs wantrouwen.”
Uit de meldingsprocedure kwamen „tientallen meldingen over CDA-bestuurders”, schrijft u in uw rapport. Geklaagd werd bijvoorbeeld over „machtsconcentraties” en „elkaar zaken toespelen”, mogelijk ernstige zaken. Daar deed u niets mee?
„We hebben 21 van de 144 melders gesproken en veel documentatie nageplozen, zonder dat het herleidbaar was. Mensen moesten veilig met ons kunnen praten. Ons was immers gevraagd het vertrouwen binnen de provincie te helpen herstellen. Dan moet je het vertrouwen niet bij voorbaat beschamen. We zijn in sommige dingen veel dieper gedoken, maar vonden geen dingen waarop nadere actie moest worden ondernomen. We hebben die gesprekken en informatie wel gebruikt voor het formuleren van onze aanbevelingen, bijvoorbeeld om de controlemechanismes in de provincie te versterken.”
Hoe onderbouwde u de conclusie dat Limburg ‘niet significant’ afweek?
„We hebben de Nationale Ombudsman gevraagd of ze daar aanwijzingen hadden dat er in Limburg bijzondere dingen spelen. Het antwoord was nee. Ook hebben we kwantitatieve analyses laten maken. Was het nou zo dat in Limburg verhoudingsgewijs meer wethouders en bestuurders moesten aftreden? Ook niet. Ook waren er in Limburg niet meer ‘plucheplakkers’: politici en bestuurders die langer dan in andere provincies op hun plek blijven zitten.”
Had u in plaats van de Ombudsman, die burgers bijstaat, niet beter instellingen kunnen vragen die bruikbaar materiaal hebben over mogelijke corruptie en integriteitsmeldingen, zoals het ministerie van Binnenlandse Zaken of het Huis van de Klokkenluiders?
„Lang niet alles wat met bestuurscultuur te maken heeft, gaat over integriteit en corruptie. Je hebt het ook over de mate van doelmatigheid, hoe dingen georganiseerd zijn, of ze wel helder uitgelegd worden. Daar kan ook een Ombudsman iets over zeggen.
„Verder hebben we kwantitatieve vergelijkingen gemaakt van media-aandacht. Hoe vaak werd er de laatste tien jaar over Limburg geschreven, en over wat voor onderwerpen? Vaker dan over andere provincies, zo bleek. Vooral begin 2019 en de eerste drie kwartalen van 2021 waren er pieken, met name qua verhalen over integriteit.”
Er was dan ook het nodige aan de hand in Limburg, bleek onder meer uit onthullingen in deze krant. Onderzoeken van bestuurskundigen en de provincie na de publicaties bevestigden dat er sprake was geweest van belangenverstrengelingen en/of de schijn ervan, en van ‘grote fouten’.
„U citeert nu selectief uit die onderzoeken. Ze wezen namelijk ook uit dat er minder aan de hand was dan oorspronkelijk was bericht.”
Hoezo? De onthullingen bleven overeind staan en hoefden niet te worden gerectificeerd.
„In de kwestie-IKL (zie kader) kon niet worden aangetoond dat de inkomstenstroom iets te maken had met CDA-contacten van directeur Vrehen, zoals NRC suggereerde. Ook in de kwestie van gedeputeerde Ger Koopmans die een commissariaat bij een baggerbedrijf had, bleek volgens provinciaal onderzoek niet zoveel mis. Zo had hij zichzelf als gedeputeerde buiten de besluitvorming gehouden zodra het over onderwerpen ging die konden raken aan zijn commissariaat.”
„Wij hebben maar een paar alinea’s aan deze berichtgeving gewijd. Dat betekent niet dat wij de hele journalistiek willen diskwalificeren. Die is juist belangrijk voor een open samenleving. Het gaat ons om de negatieve dynamiek na de publicatie, niet alleen door NRC, ook door lokale media. Politici nemen de berichten voor waar aan, maken er ‘schandalen’ van, ook de media zelf, en gaan ermee aan de haal. Niemand neemt nog de rust om na te gaan wat er nou werkelijk gebeurd is.”
U gebruikt zelf ook de nodige negatieve kwalificaties, met name over betrokken media (trial by media) en een individuele journalist (‘incidenten fluisteraar’). Waarom gaf u hen niet de gelegenheid op deze beschuldigingen te reageren?
„U doelt op kwalificaties uit onze gesprekken. Het zijn anderen die dat zeggen. Er was in de veertig gesprekken vrijwel niemand die niet begon over de rol van de pers. Zonder deze rol was volgens onze gesprekspartners niet te begrijpen wat er de laatste twee jaar in Limburg is gebeurd. Toen zich dat zo ontvouwde, konden we niet meer om dit onderwerp heen.”
U citeert in uw rapport niet alleen anderen, maar neemt ook beweringen voor eigen rekening. Zo stelt u dat „regelmatig” was gebleken dat zaken toch anders lagen dan aanvankelijk bericht was. Zo’n bewering vergt toch wederhoor? Met journalisten sprak u niet vooraf, wel met beschadigde oud-bestuurders, die in het rapport anoniem hun beklag mogen doen.
„U weet niet met wie wij vertrouwelijk hebben gesproken. We hebben als commissie besloten aan niemand wederhoor te vragen, ook niet aan anderen over wie we kritisch zijn, zoals Ger Koopmans. Die zag de kwalificaties over hem pas nadat het rapport verschenen was. Hij vond die niet leuk, maar nam ze sportief op. De enigen die de tekst van te voren hebben gezien, waren wij drieën.”
Eerder zei u over wederhoor: ‘had gekund’. Is het niet vreemd dat iemand met als hoofdfunctie president van de Rekenkamer wederhoor als optie ziet, niet als voorwaarde voor zorgvuldig onderzoek en fairness?
„Dat heb ik gezegd, inderdaad. Maar zoals ik ook al eerder zei, we hebben niemand vooraf om wederhoor gevraagd. Ook wilden we journalisten niet van te voren betrekken in ons, toen nog, vertrouwelijke onderzoek. ”
Eerder onderzoek van anderen liet zien dat bestuurders pas intern kritische vragen gingen stellen toen NRC zich meldde en met berichtgeving kwam. Dat duidt toch op een positieve rol van media?
„Zeker, daarom zeggen we ook in ons rapport dat bestuurders niet zo verkrampt met vragen van de pers moeten omgaan. Dat leidt tot vertraging in de beantwoording, waardoor vervolgens de indruk ontstaat dat er iets loos is.”
Wat kunnen media leren van deze episode? Moeten ze volgens u langer wachten tot er harde aanwijzingen zijn van bijvoorbeeld fraude of zelfverrijking?
„Daar ga ik niet over. Maar in het algemeen zeg ik: wees voorzichtig met gebruik van het woord integriteit. Lang niet alles is een integriteitskwestie. Maak verder de bewijsvoering even zwaar als de beschuldiging die in berichtgeving schuilt. En laat iedereen reflecteren op zijn eigen rol in het proces. Dat gebeurde al in de Provinciale Staten. Die zeiden dat achteraf bezien dat het zware wapen dat ze in het onderzoek na het aftreden van het provinciaal bestuur hadden gebruikt (de provinciale enquête) niet nodig was geweest.
„De hoofdredacteur van dagblad De Limburger wilde ‘in de spiegel kijken’ en opperde dat ‘maatvoering wel degelijk een punt van discussie kan zijn’. Ik zag die reflectie niet bij NRC. Ik vind dat jammer. Extra jammer, zo voeg ik daar vilein aan toe, omdat ik al 25 jaar een mooi hoofdcommentaar uit 1995 op mijn nachtkastje heb liggen, figuurlijk gesproken. Daarin waarschuwde NRC tegen mediacratie. Dat was precies wat hier gaande was.”
De journalistieke keuken pagina O10