Opinie

De Rotterdamwet discrimineert wél, Leefbaar!

Het is bedenkelijk dat Leefbaar-lijsttrekker Robert Simons wegwuift dat de Rotterdamwet een discriminerend effect heeft, stelt . Kijk bij leefbaarheidsproblemen meer naar andere oplossingen, zoals buurtbemiddeling.

Illustratie Stella Smienk

Robert Simons, lijsttrekker van Leefbaar Rotterdam, vindt de kritiek dat de Rotterdamwet een discriminerend effect heeft „complete onzin” (De Rotterdamwet is een zegen, 29/1). Simons reageert hiermee op het gewijzigde standpunt van de PvdA over de Rotterdamwet. Lijsttrekker Richard Moti kondigde eerder in NRC aan dat de PvdA de wet wil afschaffen. Zestien jaar na invoering blijkt de wet niet effectief te zijn en bovendien discrimineert de wet op inkomen, aldus Moti.

Om de kritiek op de Rotterdamwet te pareren, verwijst Simons onder meer naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 2017. Deze rechtszaak tegen de Nederlandse staat werd in 2007 gestart door mevrouw Garib, een alleenstaande moeder die vanwege de inkomenseis niet in de Tarwewijk in Rotterdam-Zuid kon gaan wonen. Simons laat echter na te zeggen dat het Hof in die zaak alleen oordeelde over mogelijke inbreuk op het recht op vrije vestiging en niet over het recht om niet gediscrimineerd te worden.

Daarnaast is de uitspraak niet zo klip en klaar als Simons doet voorkomen. Twee van de zeven rechters van het Europees Hof schrijven in een zogeheten joint dissenting opinion dat zij tot een ander oordeel komen dan hun collega’s, omdat zij vinden dat het Hof ook het discriminerende effect van de inkomenseis had moeten meewegen. Niet alleen leidt de inkomenseis tot stigmatisering van arme mensen, schrijven de twee, het leidt indirect ook tot discriminatie op grond van afkomst en gender, omdat mensen met een migratieachtergrond en alleenstaande moeders vaker lijden onder armoede.

Op het punt van discriminatie op basis van afkomst mag ook PvdA-lijsttrekker Richard Moti zich stelliger uitspreken

Er is sprake van zowel directe als indirecte discriminatie. Dat Simons deze kritiek afdoet als „complete onzin”, is dus bedenkelijk.

Op dit punt mag trouwens ook PvdA-lijsttrekker Richard Moti zich stelliger uitspreken: hij geeft toe dat de Rotterdamwet discrimineert op basis van inkomen, maar „durft niet te stellen” dat de wet ook op basis van afkomst discrimineert. De twee rechters van het Europees Hof laten daarover echter geen misverstand bestaan.

De meeste mensenrechten zijn niet absoluut en er kunnen legitieme redenen zijn die in te perken. De Raad van State en de toenmalige Commissie Gelijke Behandeling waarschuwden in 2005 voor indirecte discriminatie door de Rotterdamwet, maar een meerderheid van de Kamerleden vond toen kennelijk dat de grote problemen die spelen in sommige wijken zwaarder wegen dan het recht op vrije vestiging en non-discriminatie.

Deze afweging kan geen standhouden als de maatregel niet daadwerkelijk een oplossing is voor problemen. In 2007, toen mevrouw Garib de toegang tot huisvesting in de Tarwewijk werd ontzegd, was het nog te vroeg iets te zeggen over effectiviteit. Intussen weten we uit gedegen evaluaties door de Universiteit van Amsterdam en Twynstra Gudde dat de inkomenseis in een aantal Rotterdamse wijken geen aantoonbaar effect heeft gehad op de leefbaarheid. Op basis daarvan zou het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vandaag wel eens tot een ander oordeel kunnen komen.

Deze evaluaties zijn genegeerd door de gemeente Rotterdam en de minister, die aan gemeenten toestemming moet verlenen voor de maatregel. Juist vanwege de zwaarwegende sociale en ethische bezwaren die kleven aan de Rotterdamwet – uitsluiting van huisvesting, discriminatie, inperking van vrije vestiging – is het essentieel dat het standpunt over de Rotterdamwet mede gebaseerd is op gedegen evaluaties.

Dat geldt ook voor de nieuwe maatregelen die in 2016 aan de Rotterdamwet zijn toegevoegd: voorrang voor groepen met bepaalde sociaaleconomische kenmerken, zoals maatschappelijke beroepen (artikel 9) en screening van potentiële huurders op overlastgevend en crimineel gedrag (artikel 10).

Lastig hierbij is dat deze maatregelen nooit op zichzelf staan. In de driejarige pilot in de wijken Bloemhof en Hillesluis, waarnaar Simons verwijst, combineerde de gemeente artikel 9 van de Rotterdamwet met ‘intensief beheer’ waarmee overlast direct werd aangepakt, waardoor we niet weten wat nu precies werkte. Maar als er een effectieve aanpak voor leefbaarheid is die geen inbreuk maakt op rechten, zoals ‘intensief beheer’, dan geniet die de voorkeur boven de Rotterdamwet.

De boodschap van Simons is dat we moeten luisteren naar de Rotterdammers die zouden vragen de Rotterdamwet ook in hun wijk in te voeren. Nee, Rotterdammers vragen in de eerste plaats om oplossingen voor problemen in hun buurt. We kunnen van bewoners niet verlangen dat zij kennis hebben van de effectiviteit van maatregelen, of weten hoe maatregelen zich verhouden tot mensenrechtenstandaarden.

Van bestuurders en politici zoals Simons kunnen en moeten we dat wél eisen. Bewoners zijn het meest geholpen als bestuurders en politici eerlijk zijn over maatregelen en met echte oplossingen komen. Leefbaarheidsproblemen hebben vele oorzaken en er zijn wel degelijk oplossingen waarvan we weten dat die effectief zijn, zoals: buurtbemiddeling, het tegengaan van overbewoning en jongerenwerk.

Blijven hameren op een maatregel die niet effectief is en die bovendien een inbreuk is op mensenrechten, is niet in het belang van Rotterdammers.

Gwen van Eijk is criminoloog en stadssocioloog.