De strijd tegen roepen, sissen en meelopen

Straatintimidatie van vrouwen Voor het eerst onderzocht het CBS intimidatie van vrouwen op straat. Strafrecht helpt niet. „Er is géén silver bullet.”

Protest tegen seksuele intimidatie in openbaar vervoer en op straat, vorige week op Jaarbeursplein in Utrecht.
Protest tegen seksuele intimidatie in openbaar vervoer en op straat, vorige week op Jaarbeursplein in Utrecht. Foto Robin Utrecht/ANP/Hollandse Hoogte

Een gehuurde Mercedes, muziek aan, raampje open. Dan stapvoets naast een meisje gaan rijden. Wil ze instappen? Kom! Als ze weigert: gewoon volhouden. Nummer vragen, blijven volgen. Preventiecoach Hanan Maazouzi kent de patronen. Om straatintimidatie beter te begrijpen en aan te pakken, hing ze tientallen middagen en avonden rond in het centrum van Rotterdam.

Sommige jonge vrouwen komen er speciaal voor naar de stad. Ze vinden het interessant, spannend. Maazouzi sprak ook veel meisjes die het gedrag ongemakkelijk en eng vinden. Maar wat kun je doen? Als je er niks van zegt, denken de jongens dat je instemt. Als je duidelijk maakt dat je er niet van gediend bent, worden ze boos.

Twee op de drie jonge vrouwen (van 12 tot 25 jaar) zijn tussen 2020 en 2021 lastiggevallen op straat, zo meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) woensdag. De helft van de meisjes en vrouwen werd ongewenst nagefloten of nageroepen. Een kwart werd ook achterna gelopen of achtervolgd.

Wat de cijfers verder vertellen, is lastig te zeggen. Het is de eerste keer dat landelijk onderzoek naar straatintimidatie is gedaan.

„Aandacht voor straatintimidatie”, zegt criminoloog Tamar Fischer, komt in golfbewegingen”. De laatste golf was „in de jaren tachtig”, toen was er wereldwijd aandacht voor. Daarna was het lang stil. Fischer doet, als eerste, in 2017 weer onderzoek naar straatintimidatie, in de gemeente Rotterdam. Daaruit wordt duidelijk „hoeveel het voorkwam” maar ook „hoe weinig besef er was”. Bij gemeenten, agenten, jongerenwerkers maar ook bij vrouwen. „Zij zeiden: flirtgedrag hoort erbij. We moeten er maar mee dealen.”

Wat destijds ook meespeelde, schrijft socioloog Mischa Dekker in zijn promotieonderzoek, was een beduchtheid voor stigmatiseren. In Het Parool zei hij vorig jaar dat in Nederland Leefbaar Rotterdam en de Amsterdamse VVD in Nederland over een verbod op sissen en naroepen begonnen. ‘Daarbij werd straat­intimidatie al snel gekoppeld aan hangjongeren met een migratieachtergrond en dat zorgde voor ongemak bij de linkse partijen. ’

Dit veranderde na #MeToo, dat „een week” na het eerste onderzoek van Fischer losbarstte. Straatintimidatie werd plots wel besproken. Dekker zag die omslag ook. Hij zei dat Metoo meer ruimte creëerde bij ‘bij zowel slachtoffers als beleidsmakers en politici.”

Maar: wat kun je er dan tegen doen? Afstraffen, dachten Amsterdam en Rotterdam. In 2018 namen de steden een verbod op sissen, uitschelden en nafluiten op in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Handhaving bleek al snel ingewikkeld. Overtreders moesten op heterdaad werden betrapt, en dat was haast onmogelijk. Tussen april 2018 en december 2019 werden in Rotterdam totaal twaalf overtreders bekeurd. Het ‘sisverbod’ verdween aan het einde van dat jaar, nadat het gerechtshof in Den Haag oordeelde dat het in strijd was met de vrijheid van meningsuiting.

„Strafrecht is niet de manier om straatintimidatie aan te pakken”, zegt Fischer. Ze vindt dat eerst duidelijke grenzen moeten worden afgesproken voor je „tot straffen kunt overgaan”. Veel jongens hebben volgens haar niet door dat ze fout bezig zijn, laat staan strafbaar. Dit was ook wat het hof schreef over de bepaling in Rotterdam: dat niet genoeg duidelijk was waar de grens tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar gedrag lag.

De intimidatiecijfers in Rotterdam bleven ook na een paar jaar sisverbod ongeveer gelijk, zegt Fischer. Maar toch: de perceptie op straatintimidatie veranderde. „Het sisverbod zorgde ervoor dat handhavers op de situaties werden getraind. Ze leerden wat het voor gedrag was, hoe ze het herkenden. Intimidatie kwam op het netvlies te staan.”

Hoe moet het dan wel?

Fischer zegt dat er niet „één silver bullet” is om straatintimidatie aan te pakken. Jongens moeten, allereerst, leren wat er in het hoofd van een meisje omgaat als ze haar naroepen. „Voor hen blijft het bij roepen. Zij is al bezig met de volgende stap. Loopt hij achter me aan? Kan ik nu wel naar huis lopen?” Veel jongens en mannen hebben volgens haar géén idee.

Het beeld van een grootstedelijk probleem moet met het nieuwe CBS-onderzoek wel worden bijgesteld. Ja, in de vier grote steden zijn de problemen het grootst: 77 procent van de meisjes en jonge vrouwen heeft daar op straat met intimidatie te maken. Maar: in de kleine steden en op het platteland gaat het om 55 procent, méér dan de helft. Naar daders is nauwelijks onderzoek gedaan. „We weten dat ze ‘heel divers’ zijn”, zegt Fischer. Jong, oud. Alleen of in groepen. Onderzoek naar daders is ingewikkeld, zegt ze.

Met preventie en jongerenwerk kun je veel bereiken, zegt Hanan Maazouzi (Welzijnsstichting WMO Radar). Daarvoor moet je weten hoe je het gesprek aangaat met jongeren in een grote stad. Niet met powerpointpresentaties, maar op straat. „Je moet het vertrouwen hebben, de straatcultuur kennen, zodat je een eerlijk gesprek kunt voeren.”

Wat denk je dat hij van je wil?

Veel jongens én meisjes gaan over hun grenzen, omdat ze thuis niet hebben geleerd wat die zijn en hoe je die kan aangeven en bewaken, zegt Maazouzi. Ze denken vooral: wat denkt de omgeving van me? Hanan Maazouzi praat met meisjes. Als je bij een jongen in een auto stapt, wat denk je dan dat hij van je wil? Ze praat ook met de jongens: roepen naar meisjes is echt geen tof gedrag.

Ze zegt dat straatintimidatie niet alleen op handhavers afgeschoven moet worden. „Ouders, docenten, winkeliers, winkelend publiek: omstanders moeten ook reageren als een grens wordt overschreden. Iedereen heeft een rol.” Ze gaat de komende maanden, met geld van de gemeente Rotterdam, verschillende preventieprogramma’s in de praktijk testen. „Het inzetten van rolmodellen die met ze praten over wat wel en niet kan, kan goed werken”, zegt ze. „Bijvoorbeeld een kapper of een winkelier die de jongeren vertrouwen en serieus nemen.”

„Dit is een probleem van de hele maatschappij’, zegt ook Fischer. „We hebben te lang weggekeken, meegelachen. Nu wordt duidelijk dat het uit de hand gelopen is.”