Het percentage wekte grote verbazing: de Amsterdamse notaris Arnold van den Bergh zou met een waarschijnlijkheid van 85 procent het onderduikadres van Anne Frank hebben verraden aan de nazi’s. Dat had een ‘forensisch statisticus’ uitgerekend, meldde op zondag 16 januari het internationale coldcaseteam (CCT) dat vijf jaar onderzoek deed naar de mogelijke verraders van Anne Frank.
Historici met kennis van de Jodenvervolging verwierpen het aanwijzen van Van den Bergh vanwege speculatieve redeneringen en ontbrekende bronnen. Met name de bewering dat Van den Bergh beschikte over adreslijsten van onderduikers, verzameld door de Joodse Raad, stuitte op kritiek: er was geen enkel bewijs voor het bestaan van zulke lijsten, stelde bijvoorbeeld de Leidse historicus Bart van der Boom.
Wat bleef rondzingen in kranten en op sociale media was die 85 procent, een cijfer dat overigens ontbreekt in het door Rosemary Sullivan geschreven boek van het CCT, Het verraad van Anne Frank. Daarin is wel de naam te vinden van forensisch analist Frans Alkemade, die het rapport opstelde waaraan het CCT de 85 procent had ontleend.
Alkemade blijkt ongelukkig met de manier waarop het percentage in de publiciteit is gekomen. Dat getal werd door het CCT en de media gebracht als een ‘absolute kans’, terwijl hij het had gerapporteerd als een ‘voorwaardelijke kans’. „Het verschil tussen die twee is geen onbelangrijke subtiliteit”, zegt Alkemade. „De voorwaardelijke uitspraak ‘als deze getuige de waarheid spreekt, dan is de kans 85 procent dat verdachte schuldig is”, heeft een fundamenteel andere betekenis dan de absolute uitspraak ‘De kans is 85 procent dat verdachte schuldig is’.”
Alkemades analyse in de Anne Frank-zaak betrof de voorwaardelijke kans dat Van den Bergh de informant was, als de feiten en inzichten die het CCT hem had aangeleverd correct zouden zijn. Alkemade had bovendien geen enkele mogelijkheid om al die feiten en inzichten onafhankelijk te controleren.
Hij vertelt dat het coldcaseteam hem pas benaderde toen hun onderzoek al bijna klaar was, op aanraden van een medewerker van het coldcaseteam van de politie Den Haag. Alkemade heeft de afgelopen tien jaar in opdracht van rechtbanken, het openbaar ministerie en advocaten van verdachten geregeld rapporten opgesteld over de bewijswaardering in strafzaken met behulp van zogeheten Bayesiaanse analyses. Hij geeft, naast colleges aan universiteiten, hierover ook les aan officieren, advocaten en rechters.
„Het Anne Frank-team vroeg mij om zulke analyses ook los te laten op de verschillende scenario’s die zij hadden opgesteld over de mogelijke verrader, ter ondersteuning van hun eigen conclusies”, vertelt Alkemade, die fysicus is van opleiding. „Historisch onderzoek is wat anders dan strafrechtelijk onderzoek, maar de Bayesiaanse methodiek is goed te gebruiken voor het vergelijken van de waarschijnlijkheid van de verschillende verradersscenario’s in deze zaak. Maar ik heb het CCT wel bij herhaling laten weten dat de uitkomsten van mijn analyses altijd in de juiste context en met vele slagen om de arm zouden moeten worden gepresenteerd. Bij een historische kwestie zoals deze heb je minder feiten en informatie tot je beschikking dan in een strafzaak. En eventueel aanvullend bewijs, belastend of ontlastend, is meestal verloren gegaan, wat de uitkomsten onzekerder maakt.”
Bewijskracht
Als waarschijnlijkste scenario’s kwamen uit zijn analyse twee personen naar voren: Ans van Dijk, die in 1948 is geëxecuteerd vanwege het verraad van tweehonderd Joden; en de in 1950 overleden notaris Arnold van den Bergh, die al in de jaren veertig in beeld was gekomen door een anoniem briefje aan Otto Frank, Annes vader, waarin deze notaris zonder bewijs als de verrader werd aangewezen. De ‘Van den Bergh-hypothese’ bleek het meest waarschijnlijk na Alkemades doorrekening, maar wel onder de voorwaarde dat de aannames van het CCT over de mogelijkheid, het motief en de middelen om het onderduikadres van Anne Frank te kunnen doorspelen aan de nazi’s inderdaad correct zouden zijn. Afhankelijk van de bewijskracht die hij toekende aan deze en diverse aanvullende aannames kwam hij uit op een waarschijnlijkheid van tussen 50 en 95 procent dat Van den Bergh de nazi-informant was geweest, met 85 procent als beste schatting, stelde hij in zijn rapport.
Dat bevat diverse waarschuwingen aan het CCT over de reikwijdte van zijn analyse. Alkemade schrijft dat hij welbewust de term ‘informant’ gebruikt en niet ‘verrader’, omdat hij ook informanten van de nazi’s als slachtoffers beschouwt in plaats van als daders. Hij schrijft in het rapport bovendien dat zijn berekening niet aantoont dat Van den Berg ook werkelijk de informant wás. „Ik trek die conclusie niet, en anderen zouden dat ook niet moeten doen. Ten eerste komt 85 procent niet in de buurt van beyond reasonable doubt. Bovendien moet je beseffen dat we gebeurtenissen onderzoeken van 75 jaar geleden, wat betekent dat de verzameling van gegevens waarmee we moeten werken beperkt is.”
Alkemade wijst er in het rapport ook op dat zelfs een waarschijnlijkheid van 95 procent onvoldoende zou zijn om een dader aan te wijzen. „Als we verdachten zouden veroordelen vanaf 95 procent waarschijnlijkheid, zou dat kunnen betekenen dat 1 op de 20 gevangenen onschuldig in de cel zit.” Een onacceptabel hoog aantal dus.
Onbekende archieven
Ondanks Alkemades waarschuwingen in het rapport ging ‘85 procent’ een eigen leven leiden door de ongenuanceerde presentatie van het CCT. Alkemade overlegt nu met het CCT over een gezamenlijke verklaring, waarin dat getal alsnog wordt genuanceerd en die duidelijk maakt dat voor de onderzoekers niet toegankelijke of bij hen onbekende archieven documenten kunnen bevatten „die de zaak helemaal doen kantelen”. Pieter van Twisk, hoofd onderzoek van het CCT, laat desgevraagd weten dat het CCT volgende week met een reactie komt op de kritiek. Daarin zal ook de omgang met Alkemades rapport worden toegelicht.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167079-29114d.jpg|https://images.nrc.nl/n-b0H9QVjo6Q529bcrWge1x5Odw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167079-29114d.jpg|https://images.nrc.nl/h7fpxepsasBIvn9dH7VBM-D9oAU=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167079-29114d.jpg)
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167086-d5a989.jpg|https://images.nrc.nl/pTkgmZOSZevSUypFW-bZBQQw3qU=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167086-d5a989.jpg|https://images.nrc.nl/Bi3gmyx8FwDs4CGkMT98q_ondrs=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167086-d5a989.jpg)
De draaibare boekenkast waarachter de ingang naar het Achterhuis zich bevond, en de trap erachter.
ANP/Spaarnestad
Ronald Meester, hoogleraar waarschijnlijkheidsleer aan de Vrije Universiteit, was razend benieuwd naar de berekening van de 85 procent, maar trof dat percentage niet aan in het boek dat hij meteen na verschijning kocht. Wel las hij dat het coldcaseteam Alkemade had geraadpleegd, met wie hij de afgelopen jaren geregeld in de clinch heeft gelegen over diens in zijn ogen onverantwoord ruime gebruik van Bayesiaanse modellen in strafzaken. Meester is het wel met Alkemade eens dat je een Bayesiaans model goed kunt gebruiken voor analyses van scenario’s in historisch onderzoek. „Dat is niet fundamenteel anders dan bij strafzaken, die per definitie gaan over iets wat zich in het verleden heeft afgespeeld. En ook daar kan er soms veel tijd zitten tussen de gebeurtenissen en de strafzaak, denk aan Nicky Verstappen, die al in 1998 overleed.”
Meesters bezwaar is dat Alkemade een getal hangt aan een heel complexe situatie, niet alleen in de Anne Frank-zaak, maar ook in zijn rapporten voor strafzaken. „Zijn analyses betreffen de strafzaak als geheel, waar hij dan een getal aan hangt. Dat gaat veel te ver en wekt de onterechte indruk dat je kunt toveren met Bayesiaanse modellen.”
Meester wijst erop dat nog geen enkele rechter de rapporten van Alkemade over volledige strafzaken heeft aanvaard, terwijl het gebruik van Bayesiaanse modellen voor de interpretatie van bewijs wel volledig is geaccepteerd voor onderdelen van strafzaken in de vorm van ‘aannemelijkheidsquotiënten’ [zie kader].
Oversimplificatie
Meester krijgt bijval van Marjan Sjerps, statisticus bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en bijzonder hoogleraar forensische statistiek aan de Universiteit van Amsterdam. „Wat Alkemade doet wordt in de literatuur ‘linear Bayes’ genoemd, omdat het de werkelijkheid oversimplificeert. Een betere toepassing van het Bayesiaanse model maakt juist zichtbaar hoe complex die werkelijkheid is. Je kunt een complexe rechtszaak niet reduceren tot een simpele rekensom.”
Volgens Sjerps is het Bayesiaanse model zeer geschikt om af te leiden hoe sterk bewijsmiddelen en vooral combinaties van verschillende bewijsmiddelen zijn. „ Bayesiaanse modellen zijn ook heel nuttig gebleken bij het zichtbaar maken van veel gemaakte denkfouten. Door deze modellen wordt ook het belang van het formuleren van een alternatieve hypothese voor de hypothese van de aanklager duidelijk: ter voorkoming van tunnelvisie.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167056-cdd96a.jpg|https://images.nrc.nl/AlsJGzKbR28VkXhj1QBXc21XirE=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167056-cdd96a.jpg|https://images.nrc.nl/Bw9LBog6OQkYlJXjXofKyrdQiSA=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data81167056-cdd96a.jpg)
Het Achterhuis bevond zich op de Prinsengracht 263 in Amsterdam.
ANP/Spaarnestad
Frans Alkemade is niet onder de indruk van de kritiek op zijn werk. „In mijn analyses gebruik ik in principe dezelfde wiskundige methodiek als het NFI, alleen betrek ik daarbij ook ‘beginwaarschijnlijkheden’ en andere dan alleen zuiver forensische bewijzen. Daaraan waagt het NFI zich niet omdat ze vinden dat ze dan te veel op de stoel van de rechter gaan zitten. Maar ik denk dat mijn rapporten rechters wel degelijk helpen om een beter gevoel te krijgen voor het gewicht van de verschillende bewijzen in een strafzaak. Ik zie ook vaak elementen van mijn analyses terug in de uitspraken. En ik presenteer mijn berekeningen uiteraard altijd met dezelfde relativeringen als ik bij de verradersscenario’s heb gedaan.”