Femke van der Laan: „Als mensen vragen: heb je het van je afgeschreven?, dan is het antwoord nee. Ik heb het naar me toe geschreven.”

Foto Annabel Oosteweeghel

Interview

Femke van der Laan: ‘Bij Eberhard gingen andere mensen per definitie voor’

Boek In een vrijdag verschenen boek beschrijft Femke van der Laan haar relatie met Eberhard van der Laan, de in 2017 overleden burgemeester van Amsterdam. ‘Er hing zo’n enorme liefde.’

Het is een aangrijpende scène in haar boek. Eberhard van der Laan heeft net de brief geschreven aan zijn ‘lieve Amsterdammers’, waarin hij bekend maakt dat hij ongeneeslijk ziek is. „Ik blijf graag nog een poosje uw burgemeester”, schrijft hij. Dat „poosje” is in de ogen van zijn vrouw een veel te verhullend woord. Maar hij wil het niet veranderen. „Ik vind poosje zo’n fijn woord.” Hij keek naar me en naar de pen die nog boven het poosje hing, boven zijn poosje. „Het doet me denken aan Winnie de Poeh. Het klinkt als een woord dat hij zou gebruiken.”

Dat „poosje” zou vanaf dat moment nog zo’n negen maanden duren. Op 5 oktober 2017 overleed Eberhard van der Laan, op 62-jarige leeftijd.

In het vrijdag verschenen boek Aan de randen van de dag. Het verhaal van een liefde beschrijft Femke van der Laan hun relatie, vanaf het prille begin – toen ze als secretaresse stukken uittikte op zijn advocatenkantoor – tot het moment waarop hij zeventien jaar later overleed. Inmiddels is haar man al bijna vijf jaar dood. Of nee, „vierenhalf”, preciseert ze. „Ik weet precies waar ik sta in de tijd ten opzichte van zijn overlijden.” Ze merkt dat de tijd steeds verder verglijdt. „Hij raakt daardoor niet uit het zicht. Maar hij is wel steeds iets verder weg. Juist op de momenten waarop-ie dichtbij voelt, besef je: hij is er niet. In het begin kon ik daarvan schrikken. Zoals je opeens bedenkt: ‘Oh nee, mijn handschoenen liggen nog in de tram’. Maar uiteindelijk blijken ze met touwtjes aan je vast te zitten en vergeet je ze echt niet.”

Zeventien jaar waren ze samen. Hij was drieëntwintig jaar ouder, maar dat heeft hun liefde nooit in de weg gestaan. Al zei hij wel bijna altijd als hij haar aan iemand voorstelde: „dit is mijn veel te jonge vrouw”.

De randen van de dag waren in de latere jaren de momenten waarop ze elkaar voornamelijk zagen. Zeker nadat Van der Laan in 2008 minister Ella Vogelaar was opgevolgd als minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Dan kwam hij pas ’s avonds laat binnen, met een afgeladen loodgieterstas vol stukken die eigenlijk ook nog diezelfde avond doorgenomen dienden te worden. Terwijl hij helemaal geen minister had willen worden. Femke van der Laan: „Eberhard heeft nooit de ambitie gehad om wat dan ook te worden in bestuurlijk Nederland. Hij had acht jaar in de Amsterdamse raad gezeten. Dat beschouwde hij als zijn burgerplicht. Je wilt in een democratie leven, dus dan moet je daar ook je steentje aan bijdragen. Maar hij had een hekel aan beroepspolitici. Daar was de democratie volgens hem niet voor bedoeld.”

Lees ook deze necrologie Kordaat, empathisch en af en toe driftig

Toen hij kort na het aftreden van Ella Vogelaar op een avond de naam Wouter Bos zag oplichten op zijn telefoonschermpje was hij verbaasd. Waar zou Wouter Bos hem nou voor nodig hebben? Femke van der Laan: „Er speelde toen een kwestie tussen de provincie Noord-Holland en de (IJslandse bank) Icesave. Hij dacht dat Bos hem misschien wilde inschakelen als mediator. ‘Nee,’ zei ik, ‘hij wil vast dat jij Vogelaar opvolgt’. Hij vond het een bespottelijke suggestie. Ik had echt geen verstand van politiek.” Maar Bos belde weer. Uiteindelijk vertrok Van der Laan naar Den Haag.

Na vijftien maanden viel het kabinet en was zijn ministerschap alweer voorbij. Het liefst was hij daarna direct weer teruggegaan naar Den Haag. „Hij had voor zijn gevoel helemaal niets af kunnen maken voor die mensen in de Vogelaarwijken, dus hij wilde op de lijst voor de Tweede Kamer.” In diezelfde periode vertrok Job Cohen naar Den Haag om de PvdA te gaan leiden. Toen Van der Laan daarna gevraagd werd Cohen op te volgen als burgemeester van Amsterdam, zei hij in eerste instantie nee. Hij had totaal niet de ambitie om burgemeester te worden, zegt zijn vrouw. Want wat doet een burgemeester nou helemaal? Linten doorknippen en Sinterklaas ontvangen. „Dat vond hij te makkelijk. Zijn schouders konden méér aan. Hij zei daarom ook: ‘zoek nog maar even door’. Maar toen ze voor de tweede keer belden zei hij: ‘oké, als jullie kennelijk echt niemand anders kunnen vinden doe ik het’.”

Het burgemeesterschap bleek vervullender dan hij had gedacht. „Hij ontdekte dat je als burgemeester echt iets kunt betekenen. We zaten op een avond naar Zomergasten met Erwin Olaf te kijken. Olaf vertelde over wat hij meemaakte als hij op straat met zijn vriend hand in hand wilde lopen. Dat was de eerste keer dat met een knal tot Eberhard doordrong: dit gaat over mij! Hier ben ík verantwoordelijk voor. De week daarna zat hij koffie te drinken met Olaf. Datzelfde gebeurde als er iemand overvallen werd in een winkel. Dan ging hij er direct naar toe. En hij ondernam actie. Na de moord op juwelier Fred Hund werd onder zijn leiding de Top 600 opgesteld” – een lijst van zeshonderd Amsterdamse veelplegers.

Het werk ging altijd voor. Soms had dat iets grimmigs. Femke van der Laan beschrijft in haar boek hoe ze op een ochtend doodziek wakker werd. „Ik had me nog nooit zo beroerd gevoeld”, zegt ze nu. Dit moest wel een longontsteking zijn. Maar haar man ging niet mee naar de huisarts. Ook niet toen ze het nadrukkelijk vroeg. „Hij zei: ‘sorry maar er zitten tien mensen op me te wachten.’ Dat vond ik toen heel erg. Inmiddels kijk ik er veel milder naar. Het werk ging gewoon altijd voor het meisje. Ook omdat hij wist dat dat meisje dat wel aankon.”

Huisartsengezin

Die opvatting had hij van huis uit meegekregen. In het huisartsengezin in Rijnsburg, waar Van der Laan opgroeide als nakomertje in een gezin van zes kinderen, stond alles in het teken van werk. „Het was een zeer calvinistisch milieu waar ‘woekeren met je talenten’ vanzelfsprekend was. Patiënten gingen voor. Altijd. Bij Eberhard was dat net zo: andere mensen gingen per definitie voor. Zelfs toen hij zo ziek was.”

Een van de meest indringende gebeurtenissen uit zijn burgemeesterschap was de zedenzaak rond Robert M., die meer dan tachtig zeer jonge kinderen misbruikte. Van der Laan had al nooit veel sympathie gekoesterd voor Nijntje (het konijn van Dick Bruna) maar nadat iemand in Opsporing Verzocht een Nijntje-rompertje op beelden van het misbruik had herkend, sprak hij uitsluitend nog over ‘dat klotekonijn’. „Hij was echt rázend. Onze jongste was toen tweeënhalf. Dan zag je dat jongetje in bed liggen, terwijl je wist: het gaat hier om tientallen van dit soort kleine kindjes. Dat spoorde hem aan om al zijn energie in die zaak te steken. Hij onderhield intensief contact met de ouders, regelde van alles voor ze. Toen een van hen niet langer wilde blijven wonen in het huis waar het misbruik plaats had gevonden, zorgde hij dat er een andere woning werd aangeboden.”

Lees ook Als burgervader is Van der Laan onovertroffen

Eén moment uit die zedenzaak maakte een onuitwisbare indruk op hem. „De recherche moest al die beelden bekijken. Bij een rondleiding werd hij zo’n kamer ingeleid. Het liefst had hij zich direct omgedraaid. Maar hij bedacht: als deze mensen hier dag en nacht naar moeten kijken kan ik er niet van wegdraaien. Daar heeft hij nog lang last van gehad. Hij bleef het maar voor zich zien.”

Hoe goed het burgemeesterschap hem ook beviel, hij bleef altijd zeggen: „Later spijker ik weer een bordje op de deur met advocaat/mediator. En ik schrijf een boek over de oorlog.” Dat was wat hij in diepste wezen was: een jurist, zegt zijn vrouw. „Hij was gek op juridische puzzeltjes, kon urenlang uitweiden over het verschil tussen ‘schuld’ en ‘opzet’, en alle nuances daartussen.” Dat boek had alles te maken met zijn eigen familie. Hij was groot geworden met de oorlog, met ouders die allebei actief waren geweest in het verzet. „Hij kon enorm geëmotioneerd reageren als er gezegd werd dat het verzet in Nederland weinig had voorgesteld. Dan kwam je aan zijn ouders.”

De oorlog drong zelfs hun slaapkamer binnen. Ze lazen elkaar voor het slapen gaan om de beurt voor, uit een boek dat ze zelf mochten kiezen. Hij koos voor de tweedelige biografie van Ian Kershaw over Hitler. „Toen hij na een tijdje merkte dat ik afhaakte, stelde hij voor om dan maar alleen verder te lezen.”

Als hij eerder gestopt was met werken was hij misschien ook eerder doodgegaan

De vuistdikke biografie van Churchill op zijn nachtkastje kreeg hij niet meer uit. Want in november 2016 ging het mis. In de watertaxi in Rotterdam verloor Van der Laan zijn evenwicht. Met zijn linkerarm greep hij zich even vast aan een lus. Een scherpe pijnscheut trok door zijn lijf. Later vertelde hij aan Femke dat hij bijna was flauwgevallen van de pijn. In eerste instantie werd bij onderzoek niets verontrustends ontdekt. Maar nadat er uiteindelijk toch een MRI-scan was gemaakt, kwam er een arts tegenover hen zitten, die zei: „Ik weet even niet waar ik moet beginnen.”

De diagnose was verwoestend: longkanker met uitzaaiingen naar de botten. Zij besefte dat het een doodvonnis was. „Ik ken niemand die met zo’n diagnose nog tien jaar leeft. Maar bij Eberhard drong het niet meteen door. Hij kon of wilde het gewoon niet geloven.”

Je beschrijft hoe hij het die dag aan jullie kinderen vertelde. Verhullend, ‘met tig verkleinwoordjes’.

„Ik denk echt dat hij nog hoop had. Hij wilde er niet aan dat hij dood zou gaan.”

Hij ging door met werken tot vlak voor zijn dood. Soms zat de ‘driehoek’ (burgemeester, korpschef, hoofdofficier van justitie) te vergaderen rond zijn bed op de intensive care. Ze beschrijft in haar boek hoe ze in het ziekenhuis twee mannen elkaar ziet aanstoten wanneer Van der Laan langsloopt: „Weet je dat-ie gewoon doorwerkt? Hij gaat hartstikke dood. Dan ben je toch niet helemaal lekker? Dan ga je toch thuiszitten?”

Ze heeft er geen wrang gevoel aan overgehouden. „Natuurlijk heb ik weleens gedacht: had je voor ons niet thuis kunnen blijven? Maar dit was zoals hij was. Dat werk was zijn bestaansrecht. En zolang je werkt ben je niet dood. Als hij eerder gestopt was met werken was hij misschien ook eerder doodgegaan. Ik neem hem dat totaal niet kwalijk. Voor een echt afscheid kun je aan vijf minuten voldoende hebben. Wij hadden ruim twee weken.”

Was dat genoeg?

„Zeker.” Ze pakt haar telefoon, zoekt naar een foto. Daar ligt Eberhard in bed, een paar dagen voor zijn dood; sterk vermagerd, in een blauwe pyjama. Naast het bed zijn vrouw, die hem stralend en verliefd aankijkt. Hij beantwoordt haar blik met eenzelfde intensiteit. Ze kijkt aandachtig naar de foto, zeker een halve minuut, zegt dan: „Je ziet hoe ontzettend ziek hij hier is. Maar ook hoe goed het tussen ons was. Er hing zo’n enorme liefde. We hadden alles gezegd. Er is niets blijven liggen.”

Lees ook over biografie Van der Laan Als een wervelwind door het stadhuis

In de weken voor zijn dood nam hij afscheid van vrienden en familie. Zijn wethouders proostten – staand naast zijn bed – met een glas champagne voor het laatst op hun burgemeester. Ze hadden de gouden medaille van Amsterdam bij zich, met daarin gegraveerd: ‘alles voor de stad’. Zoiets raakte haar dan toch. „Op dat moment vond ik dat wel een beetje pijnlijk. Toch even een en-ik-dan?-gevoel.”

Een van de bezoekers aan zijn ziekbed was Lodewijk Asscher. Die beschreef later op Facebook heel gedetailleerd hoe dat bezoek geweest was en citeerde woordelijk wat Eberhard tegen hem gezegd had. Hoe vond je dat?

Ze verstijft: „Daar zeg ik niks over. Echt niet.”

Asscher had daarvoor een strijd om het leiderschap van de PvdA gevoerd met Diederik Samson. Hij citeerde Eberhard: „Ik had het je graag zien doen. Er zijn mensen die denken dat jij dit kunt. Dat je er relaxed genoeg voor bent. Ik sta dus vooraan die groep.” Begreep je dat hij dat zomaar opschreef?

Afgemeten: „Mijn keuze zou het zeker niet geweest zijn. Dat is het enige wat ik erover wil zeggen.”

Heeft hij uiteindelijk toch de realiteit van het sterven onder ogen kunnen zien?

„Alleen heel korte momenten. Als mensen afscheid kwamen nemen zei hij een enkele keer: ‘ik ga dood’. Verder ging het niet.”

Met het schrijven van het boek kwam alles weer in detail voorbij. „Dat was vaak heel fijn, maar soms ook erg melancholiek. Het besef dat hij onze kinderen nooit zal zien opgroeien raakt me elke dag.”

Het schrijven zelf voelde als opruimen, ordenen. „Maar als mensen vragen: heb je het van je afgeschreven?, dan is het antwoord nee. Het is juist andersom. Ik heb het naar me toe geschreven. Dit is mijn verhaal over onze liefde.”

Correctie (31 januari 2022): In een eerdere versie van dit artikel stond dat Lodewijk Asscher zijn partijgenoot Eberhard van der Laan bezocht in de aanloop naar de interne lijsttrekkersdebatten om het leiderschap van de PvdA. Die debatten waren echter een jaar eerder.