Hij is eigenlijk een ‘exodus’ aan het voorbereiden, zei Thierry Baudet in het eerste nummer van Dissident, het blad van de jongerenafdeling van Forum voor Democratie. Zijn volgelingen moeten ‘een volk-in-diaspora’ worden, met eigen scholen en instituten. De moderne samenleving is immers zo verrot, dat voor hen meer dan ‘overleven’ waarschijnlijk niet gaat lukken.
Hier spreekt de ontgoochelde revolutionair, die zich afzet tegen de ‘catastrofe’ van de moderne wereld. De rode pil, die je doet ontwaken uit de liberale droom en de rauwe werkelijkheid onthult, heeft hij geslikt: ‘Als je het eenmaal ziet, zie je het overal terug, zie je de samenhang.’
Met die catastrofale opstelling is Baudet minder excentriek dan je zou denken, laat staan origineel. Zijn geloofsartikelen worden breed gedeeld in een jong-rechtse contra-beweging die aandringt op een breuk met de sociaal-liberale consensus in het Westen, waar het ‘cultuurmarxisme’ de macht heeft gegrepen. In het FvD-jeugdblad zijn alle ingrediënten te vinden: reine lichaamscultuur, romantiek, reactionaire leestips.
Ook voor de Amerikaanse (katholieke) filosoof en docent Matthew Rose is het een uitgemaakte zaak dat we een ‘post-liberaal moment’ beleven. In plaats van individualisme, secularisme en universalisme (mensenrechten) hameren de nieuwe conservatieven op gemeenschap, traditie en gezag, en op menselijke ongelijkheid. Het zijn elementen van een radicaal-rechtse cultuurkritiek met lange wortels. Inclusief het fascisme, al wordt die massabeweging door hen doorgaans te vulgair gevonden.
Virulent anti-liberalisme
Wat zijn dan die intellectuele bronnen? In A World after Liberalism geeft Rose, verbonden aan het Amerikaanse Morningside Instituut, korte maar heldere portretten van vijf radicale denkers die kunnen gelden als voorlopers van het virulente anti-liberalisme op de rechterflank. Hij laat het spits afbijten door de onvermijdelijke Oswald Spengler (1880-1936) die met zijn Untergang des Abendlandes (1918) de toon zette voor rechts-revolutionairen. Met de nazi’s wilde het nooit klikken (ook uitschot, vond Spengler), maar in zijn werk resoneren hun thema’s.
De radicale geesten die Rose na Spengler bespreekt zullen minder bekend zijn. Eerst de Italiaanse fascistoïde reactionair Julius Evola (1898-1974), auteur van Rivolta contro il mondo moderno (1934), die recent een zekere herontdekking beleefde nadat hij was aangehaald door Trump-ideoloog Steve Bannon. Evola, die in 1951 op een brancard de rechtszaal in Rome werd binnengedragen, verdacht van fascistische agitatie (hij werd vrijgesproken) geldt als ‘de goeroe van extreemrechts’. Hij wordt geassocieerd met het politieke geweld dat Italië beheerste in de jaren zeventig en tachtig. Het fascisme ging hem niet ver genoeg, de beweging van Mussolini noemde hij ‘een lachertje’.
Ook de Amerikaanse advocaat en publicist Francis Parker Yockey (1917-1960) werd ooit gearresteerd, met een stapel valse paspoorten in zijn bagage. Yockey was toen al ondergedoken in ‘de fascistische ondergrondse’, aldus Rose. Hij schreef het koortsachtige Imperium, aanvankelijk gedrukt in een oplage van tweehonderd maar herontdekt door alt-right. Het is een lijvige aanklacht tegen het weke, feminiene (en in zijn ogen ongetwijfeld ‘verjoodste’) Westen. Dat kon alleen worden gered door een autoritair ‘cultureel vitalisme’. Yockey herkende dat nog in Rusland, wat hem een voorloper maakt van huidige Poetin-begrijpers. Hij betuigde zijn steun toen het Tsjechische regime in 1952 een aantal Joodse burgers executeerde wegens verraad. Zijn nadagen sleet hij in de VS als part time-pornograaf en metgezel van oudere vrouwen.
Grondlegger van ‘Nieuw Rechts’
Minder kleurrijk, maar veel bekender – en intellectueler – is de Franse denker Alain de Benoist (1943), de enige van de vijf die nog leeft. Hij is de grondlegger van het Franse ‘Nieuw Rechts’ dat een conservatief antwoord probeerde te formuleren op de linkse revolte van mei 1968. Benoist is een anti-liberaal, etno-nationalist en pleitbezorger van een Europese Renaissance, wat Forum-leden bekend in de oren zal klinken. Ook hij wordt in de VS gevierd binnen de alt-right-beweging (maar bewaart als gepatenteerd anti-Amerikaanse Fransman gepaste afstand).
Hekkensluiter in het boek is de hier volslagen onbekende Samuel Todd Francis (1947-2005). Een leerling van Machiavelli die in de politiek grasduinde als adviseur van presidentskandidaat Pat Buchanan. Francis was een culture warrior die de opkomst van Trump voorvoelde, conform het adagium van de marxist Gramsci dat de strijd voortaan zou gaan om culturele hegemonie in de samenleving. In die zin was Todd, die tot zijn dood een conservatieve nieuwsbrief schreef, zijn tijd vooruit.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/01/data80355984-9908e2.jpg)
Op de ongelijksoortige portrettengalerij van Rose valt op het eerste gezicht van alles aan te merken. Wat hebben een Duitse cultuurpessimist, een Italiaanse freelance-fascist, een Franse reactionair en twee op drift geraakte Amerikanen gemeen, behalve hun afkeer van de moderne samenleving? Zijn ze representatief voor het ‘post-liberale’ denken, dat zich momenteel in nog veel meer variatie aandient? Het komt van oudsher zeker niet alleen van rechts, maar ook van radicaal links. Of hun werk veel voorstelt valt bovendien te betwijfelen: Benoist en zelfs Spengler zijn lezenswaardig, maar Evola en de Amerikanen orakelen er lustig op los in hun oeverloze geschriften.
Nietzsche’s slavenmoraal
Maar er is een rode draad. Het gaat de katholiek Rose om de anti-christelijke inzet die hij bij het vijftal waarneemt. Voor Spengler was het christendom geen universele heilsboodschap maar een typisch product van de Europese geest. Oftewel, aldus Rose, een ‘tribaal kenmerk’. Evola zag in de christelijke scheiding van kerk en staat een breuk met de traditionele orde waarin werelds gezag nog een sacraal karakter heeft. Benoist is gefascineerd door pre-christelijk Europa, net als andere nieuw-heidense denkers. Nietzsche’s kritiek op het christendom als een levensvijandige ‘slavenmoraal’ klinkt nog door.
Met die rode draad wil Rose vooral jonge christenen die zich aangetrokken voelen door radicaal-rechts behoeden voor extremisme. Het slothoofdstuk, waarin hij de christelijke leer van universele broederschap probeert te stutten tegenover het eigen-volk-eerst-denken, is het meest persoonlijke maar ook zwakste deel van het boek. Het is ook vooringenomen, al zal dat voor rechtse denkers geen bezwaar zijn: kennis is immers altijd ingebed in tradities.
Toch zijn deze kort-maar-krachtige portretten ook zonder gevoel voor christelijke apologie de moeite waard. Ze geven een indruk waar het in radicaal-rechtse cultuurkritiek, hoe gevarieerd ook, in de kern om draait: de doorbraak naar een nieuwe, vitale, geordende en hiërarchische (masculiene) wereld.
Bovendien zullen de portretten verrassend zijn voor wie gewend is geraakt aan het idee dat sommige anti-liberale of ‘foute’ opvattingen typisch links zijn. Cultuurrelativisme is in volle glorie te vinden bij Spengler (die de Europese dan wel weer uniek vond natuurlijk). Ook het idee dat mensen altijd spreken vanuit een sociaal en historisch bepaalde context of perspectief – wat nu geldt als een woke inzicht – is gefundenes Fressen voor deze rechtse traditionalisten. Net als het idee dat achter alle maatschappelijke schone schijn een vorm van ‘macht’ schuilgaat, dat vaak wordt toegeschreven aan Nietzscheaans links maar ook de diepe overtuiging is van een pre-Trumpiaanse cultuurkrijger als Samuel Francis.
Mocht het dus tot een uittocht komen in plaats van een omwenteling, dan biedt dit boekje een aantal handvatten om dat te begrijpen.