Dat er commotie zou ontstaan rondom de tentoonstelling Revolusi! Indonesië onafhankelijk was te verwachten. De tentoonstelling probeert immers de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië (1945-1949) te belichten, een uiterst complexe periode in onze gedeelde geschiedenis die vele ‘werkelijkheden’ en ‘waarheden’ kent. Maar dat het Rijksmuseum die commotie zelf over zich af zou roepen is opmerkelijk.
Onder de welluidende kop Schrap de term ‘Bersiap’, want die is racistisch verscheen een opiniestuk van gastcurator Bonnie Triyana in het NRC (11/1), waarin hij aankondigde dat „het team curatoren” heeft besloten om de term ‘Bersiap’ niet zelf als periode-aanduidingt te gebruiken op de tentoonstelling. ‘Bersiap’ betekent ‘sta paraat’. Het woord werd als strijdkreet gebruikt door jonge Indonesische onafhankelijkheidsstrijders (de pemuda), die zich vlak na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 en het uitroepen van de Republiek Indonesië door Soekarno en Hatta twee dagen later met geweld keerden tegen witte Nederlanders en een ieder die met hen had samengewerkt.
Volgens Triyana zou de term ‘Bersiap’ een „racistische lading” hebben, omdat het begrip de pemuda – die binnen deze context symbool komen te staan voor alle ‘Indonesiërs’ – uitbeeldt als „primitieve, ongeciviliseerde daders van de gewelddadigheden”, terwijl het geweld dat voortkwam uit het Nederlandse kolonialisme, dat een op racisme en uitbuiting gebaseerde samenleving voortbracht, onbenoemd blijft.
Aangifte
Zoals te verwachten was, bleef een reactie niet uit. Op woensdag 12 januari liet Hans Moll, voorzitter van de Federatie Indische Nederlanders (FIN), een club die zeker niet elke stem binnen de onderling zeer diverse ‘Indische gemeenschap’ vertegenwoordigt, tegenover nu.nl weten dat hij aangifte zou doen tegen wat hij omschrijft als een „krankzinnige en stuitende vorm van Bersiapontkenning”. In hetzelfde bericht kwam het Rijksmuseum met een eerste toelichting op het besluit om de term ‘Bersiap’ te schrappen, waarbij het de multiperspectiviteit van de tentoonstelling benadrukte. De tentoonstelling zal in twintig persoonlijke verhalen aandacht besteden aan het geweld dat gepleegd werd aan beide zijden, aldus het Rijksmuseum. Om die reden is ervoor gekozen om „geen specifieke term te gebruiken voor het aangedane leed in deze periode”.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data80536789-dfd205.jpg)
Twee dagen later, op vrijdag, kwam het Rijksmuseum bij monde van directeur Taco Dibbits en curator Harm Stevens op zijn standpunt terug: de term ‘Bersiap’ blijft gehandhaafd in de tentoonstelling. Het eerdere besluit om de term ‘Bersiap’ te schrappen, was opeens een opinie op „persoonlijke titel” van Triyana, waarvan het Rijksmuseum afstand nam.
Dat het Rijksmuseum de term ‘Bersiap’ eerst zegt te schrappen, om daar vervolgens weer op terug te komen, is bijzonder pijnlijk
Dat het Rijksmuseum de term ‘Bersiap’ eerst zegt te schrappen, om daar vervolgens weer op terug te komen, is bijzonder pijnlijk. Niet alleen omdat het de verantwoordelijkheid voor het problematiseren van de term ‘Bersiap’ bij gastcurator Triyana legt. Maar ook omdat het een patroon blootlegt waarbij er steeds opnieuw voorbij wordt gegaan aan de groep Indo-Europeanen, Indonesische Chinezen en de Molukse, Timorese, Indo-Afrikaanse en Surinaamse KNIL soldaten en hun gezinnen – zij die tot de ‘Nederlandse’ noch de ‘Indonesische’ groep gerekend werden, maar voor wie de Bersiap wel het meest bepalend is geweest, omdat die maanden uiteindelijk leidden tot hun overkomst naar Nederland, zo merkte ook historicus Miko Flohr op in een persoonlijke blog. Het gedraai van het Rijksmuseum toont wat mij betreft vooral aan hoezeer de Nederlandse stem nog altijd bepalend is voor het spreken (en zwijgen) over onze gedeelde geschiedenis, in dit geval de Revolusi.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data80644123-0f8be2.jpg)
Alsnog in gesprek
Hoe nu verder? En hoe staat het inmiddels met de beoogde multiperspectiviteit in deze tentoonstelling? Wil het Rijksmuseum zijn eigen doelstelling waarmaken, dan zou het alsnog in gesprek moeten treden met de groepen die tot nu toe, bedoeld of onbedoeld, van het gesprek werden uitgesloten. Om daarna de term ‘Bersiap’ met alle betrokkenen vanuit alle mogelijk denkbare perspectieven en posities te belichten. En deze vervolgens te plaatsen binnen de bredere context van de Nederlandse geweldplegingen jegens Indonesiërs tijdens de daaropvolgende onafhankelijkheidsoorlog dan wel rekolonisatieoorlog.
In mijn ogen verwijst dekoloniseren óók naar het samen (durven) omkijken naar onze gedeelde geschiedenis, waarbij we erkenning geven aan elkaars ervaringen en herinneringen – ook van diegenen die niet makkelijk in van buitenaf (koloniaal) gedefinieerde categorieën als ‘Nederlands’ en ‘Indonesisch’ te vatten zijn.
Om te eindigen met de woorden van Lies Cruden, dochter van een Surinaamse KNIL-soldaat die op Java diende en een van de vertellers uit mijn boek Antara Nusa. Levensverhalen van ouderen uit Indië/Indonesië: „Pas als je elkaars geschiedenis en verhalen kent en deze in alle openheid en met wederzijds respect met elkaar kunt delen, pas dan kun je werken aan verdraagzaamheid.”