In de fabriek van bouwbedrijf Plegt-Vos hebben twee werknemers een robot net schoongemaakt. Door de fabriekshal schalt het rocknummer Ready to Go van Republica over de bouwradio, af en toe overstemd door gehamer van timmerlieden en gezoem van de machines. De robot overspant als een metalen brug een loopband, er past een complete voorgevel van een huis onder. In de laatste stap van het productieproces drukt de robotarm steenstrips in een lijmlaag op het houten geveldeel. De dunne zandplakken hebben de kleur, het reliëf en de afmetingen van een baksteen. De industriële lijm lijkt op voegsel, op afstand oogt de muur als van gemetseld baksteen.
Bedrijfsleider Gerard Peelen houdt grijnzend een steenstrip omhoog. „Eigenlijk is dit vooral optisch, omdat wij in Nederland nu eenmaal gewend zijn dat huizen van baksteen zijn. De gevels die wij hier maken, isoleren – ook zonder de strips – net zo goed als baksteen.”
De ‘steenstrip-robot’ waar Peelen naast staat, is het eindstation van de productielijn in het Overijsselse Langeveen. Aan de voorkant gaan houten balken naar binnen, die in elf uur tijd tot een gevel worden geschroefd, geïsoleerd en van lijm en steenstrips voorzien. Achter de fabriek wachten rijen afgewerkte gevels op transport naar bouwplaatsen in Amsterdam, Zwijndrecht en Odijk. Daar worden ze straks tegen betonnen casco’s gehangen, als een groot bouwpakket waar de deuren, kozijnen en ramen al in zitten. Dagelijks rollen er twaalf gevels van de band.
De laatste robot plaatst tot 12.000 steentjes per dag. Peelen: „Als je in dat tempo traditioneel metselt, heb je twaalf metselaars nodig. Bij deze gevel is geen metselaar komen kijken.”
Daar raakt hij direct het grootste probleem waarmee de bouw nu te maken heeft. Terwijl de vraag naar nieuwe woningen in jaren niet zo groot is geweest, bestaat er een enorm tekort aan vaklieden. En dan schat het EIB, het economisch instituut voor de bouw, dat er tot 2030 nóg eens 25.000 bouwvakkers nodig zijn, wil het kabinet de beoogde 100.000 woningen per jaar realiseren.
Door dit personeelsgebrek investeren grote Nederlandse woningbouwers in fabrieken om wanden en gevels te maken. Zo kondigde bouwconcern BAM in november aan in 2023 een woningfabriek te openen in Oudkarspel, waar vooral met hout zal worden gewerkt. VolkerWessels werkt al enkele jaren met prefab-onderdelen uit de fabriek. Het grootste voordeel: er kan meer gebouwd worden met minder mensen.
Sneller en moderner
Voor Plegt-Vos (507 werknemers, omzet 2021: 275 miljoen euro) viel het besluit om prioriteit te geven aan industriële bouw begin 2020. De productielijn in Langeveen was nog in ontwikkeling toen de coronacrisis uitbrak. Nog voor oplevering van de eerste gevel maakte de directie alweer plannen voor een veel grotere huizenfabriek in Almelo. Op tien hectare daar verrijst de komende vijf jaar een fabriekscomplex waar met hulp van robots uiteindelijk 7.500 tot 10.000 woningen per jaar van de band rollen.
De eerste van vijf hallen staat er inmiddels en wordt deze week volgezet met machines. Innovatiemanager Berri de Jonge kijkt naar de productievloer, die nu nog leeg is. „Iets meer dan het oppervlak van een voetbalveld”, schat hij. De Jonge ziet toe op de opbouw van de productielijn in Almelo. Die wordt vergelijkbaar met die in Langeveen – alleen veel sneller en moderner. De robots in Almelo produceren zeker tien keer sneller. „Op volle kracht kunnen we in deze hal jaarlijks gevels voor vierduizend woningen maken.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/01/data80300220-670cfb.jpg)
Van de 1.250 woningen die Plegt-Vos vorig jaar bouwde, komt ongeveer de helft deels uit de fabriek in Langeveen. Als het aan directeur Theo Opdam ligt, gaat dat aandeel snel omhoog. „Over vijf jaar moet dat 90 procent van onze woningbouw zijn. Bovendien werken we nu ook nog met betonnen casco’s. Als ‘Almelo’ volledig operationeel is, willen we ook die casco’s op basis van hout gaan maken. Dan komen de woningen als geheel uit de fabriek.”
Minder CO2-uitstoot
De huizenfabriek lost meer op dan een personeelsprobleem. Bouwbedrijven kampen ook nog met een hoge CO2-uitstoot. Omdat de industriële bouwproductie binnen plaatsvindt, scheelt dat veel bouwafval emissie van CO2, zeker als houten frames in de plaats komen van sterk vervuilende beton. Opdam: „We hebben de prestaties van onze fabriek in Langeveen laten doorrekenen door TNO, en dat kwam op een uitstootbesparing van 35 procent. Dat neemt toe naar zo’n 80 procent als de fabrieken optimaal draaien en we de casco’s van hout gaan maken.”
Hoogleraar architectural engineering Thijs Asselbergs, verbonden aan de TU Delft, wijst ook op het prijsvoordeel van industrieel bouwen. „Je kunt met minder arbeidskrachten meer bouwen. Dat drukt kosten, en dat is toch de heilige graal voor iedereen in de politiek en de bouw.”
Tegelijk maakt Asselbergs kanttekeningen bij industriële bouw. „Je bent sterk gebonden aan de machines in de fabriek. Een traditionele bouwvakker met zijn gereedschap kan alles heel precies op maat krijgen. Dat is in een fabriek vaak lastiger.”
Berri de Jong herkent dat bezwaar. Standaard appartementsgevels kan je met grote snelheid maken, maar het is bijvoorbeeld niet mogelijk met ronde vormen te werken. „Als het op hele kleine percelen of met bepaalde moeilijke hoekjes gebouwd moet worden, wordt het te specifiek en vallen de voordelen van industrieel bouwen weg.”
De beperkingen van machines zetten de verhouding tussen bouwer en architect op zijn kop. Nu is het doorgaans zo dat de architect een ontwerp maakt, dat de bouw dan realiseert. De Jong: „Bij industriële bouw is dat andersom, daar moeten architecten een ontwerp maken dat is afgestemd op de mogelijkheden van onze machines.”
Saaie uniformiteit
Hoogleraar Asselbergs, van huis uit architect, verwoordt nog andere kritiek op prefab-bouw: het risico op eenheidsworst. „Je bouwt niet alleen maar huizenblokken, je creëert ook een búúrt. We hebben tijdens de wederopbouw gezien hoe dat mis kon gaan.” Zaak is dat je verschillende stijlen, verschillende woontypes bijeen brengt. „Dat is bepalend voor de omgeving, de uitstraling en het woonplezier van een buurt.”
Plegt-Vos-directeur Opdam bestrijdt met kracht de vrees voor saaie uniformiteit. „Per geveltype kan de robot anders worden ingesteld. We kunnen enorm veel soorten en typen huizen bouwen. Daarbij leren we steeds meer en worden steeds beter. De komende jaren nemen de mogelijkheden alleen maar toe.”
Toch blijft Asselbergs kritisch. „Eenheidsworst voorkomen vergt meer dan alleen een bepaald leuk steentje gebruiken. Om een buurt tot een fijne leefomgeving te maken, heb je enorm veel ‘ontwerpkracht’ nodig. Daar spelen architecten en ontwerpers een belangrijke rol in. Bouwbedrijven moeten de ontwerper, de architect en de uiteindelijke bewoner bij ontwerp en bouw blijven betrekken.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/04/fiwoningmarkt.gif)
Doordat de machines in de fabriek veel ambachtelijk werk overbodig maken, lijkt er ook minder plek voor de vakman. Verdwijnt de metselaar door de huizenfabriek? Volgens Opdam zal het zo’n vaart niet lopen. „Zolang er nog stenen huizen en monumenten verbouwd en gerenoveerd moeten worden, blijven vakmensen nodig. Daar ben ik van overtuigd.”