Postmodern! Als scheldwoord lijkt het de laatste tijd wat weggedrukt door ‘woke’, maar soms kom je het nog tegen als uiting van ultieme hoon – zoals afgelopen december in een Volkskrant-column van publiciste Elma Drayer, die het even softe als wazige relativisme van complotsocioloog Jaron Harambam als volgt omschreef: ‘Zelden zag ik de postmoderne beschetenheid om fier voor de feiten en de waarheid te staan, pregnanter verwoord.’
Dat zinnetje vat het ongemak goed samen: het postmodernisme heeft door zijn lafhartige ‘anything goes’ onze zekerheden op losse schroeven gezet – autoriteit, waarheid, werkelijkheid – waardoor we nu aan de wolven en de wappies zijn overgeleverd. Feiten zijn ondergeschikt aan beleving geworden, de waarheid is louter een kwestie van persoonlijk perspectief, iedereen is nu zijn eigen autoriteit over alles.
Een karikatuur, wellicht, maar met genoeg substantie om je serieus zorgen over te maken. Maar het probleem van ‘postmodern’ als scheldwoord is dat het lijkt alsof het om een geïsoleerde obsessie van een kleine (academische) elite gaat, die er een pervers genoegen in zou scheppen om iedere (machts)structuur te deconstrueren, terwijl de rest van de samenleving dat giftige relativisme zo goed en kwaad mogelijk op een afstand houdt.
Ook dat is een karikatuur, we zijn allemaal allang postmodern. In die zin komt het boek van de Britse cultuurjournalist Stuart Jeffries als geroepen: Everything, All the Time, Everywhere wil laten zien dat het postmodernisme niet enkel een speelse en modieuze oprisping was als reactie tegen het al te strakke en autoritaire modernisme, maar onszelf en onze wereld tot in alle uithoeken blijvend heeft veranderd. Jeffries is kritisch, maar ook afgewogen: het postmodernisme is niet één ideologie, met een begin en een einde, eerder een cluster van tendensen, opvattingen en ontwikkelingen.
Daarom heeft hij gekozen voor de kroniekvorm, zijn boek begint in 1972 en loopt door tot het begin van onze eeuw. Voor ieder jaar kiest hij drie ‘postmoderne’ ijkpunten – voor 1975 zijn dat bijvoorbeeld het verschijnen van de speelfilm Professione: Reporter van Antonioni (ook bekend als The Passenger), het uitkomen van de Ziggy Stardust-plaat van David Bowie en foto’s van Cindy Sherman. Dat resulteert in een boek met heel veel mini-essays over de meest uiteenlopende onderwerpen, van de impact van 9/11 tot de komst van de iPod en iPhone, van de fatwah tegen Salman Rushdie tot beschouwingen van de Franse postmodernist Baudrillard over Amerika.
De winst is dat het vrijwel allemaal boeiende, intelligente beschouwingen zijn; Jeffries, die eerder een verrassend onderhoudend boek over de geschiedenis van de Frankfurter Schule schreef, lijkt overal in thuis: in Madonna als postmoderne performer, maar ook de kritiek van Jean-François Lyotard (auteur van La Condition postmoderne ) op het democratisch optimisme van Jürgen Habermas kan hij in begrijpelijke zinnen neerzetten. Als culturele kroniek van de afgelopen halve eeuw is Everything, All the Time, Everywhere meer dan geslaagd.
‘Anything goes’
Het gevaar van zijn aanpak is dat je hier en daar door de bomen het bos niet meer dreigt te zien. De lezer moet de dragende gedachten over wat nu volgens Jeffries het postmodernisme eigenlijk is min of meer zelf bijeensprokkelen uit de vele verschillende hoofdstukjes, een echt overkoepelende visie ontbreekt.
Zijn belangrijkste idee is dat de opkomst van het postmodernisme nauw verbonden is met de bloei van het neoliberalisme. Het afzetten tegen de sobere, strenge normen van het modernisme in kunst en architectuur ging niet toevallig heel goed samen met het loslaten van economische regulering in de jaren tachtig en negentig. Het ‘anything goes’, de speelse mengeling van registers en stijlen in architectuur, mode en literatuur, verhield zich verdacht goed met de vercommercialisering van alles – ook kritische kunst wordt sindsdien onbekommerd omarmd door degenen tegen wie zich de kritiek richt, zolang er geld en aandacht mee te verdienen valt. Zoals Jeffries het bijtend formuleert: ‘At the end of the post-modern show, the exit is always through the gift shop.’
Jeffries zegt het nergens zo letterlijk, maar het postmodernisme zoals hij dat beschrijft, is deregulering op alle fronten, economisch, politiek, cultureel. De ‘bevrijding’ van de begeerte, die de Franse denkers Gilles Deleuze en Félix Guattari bepleitten in hun L’Anti-Oedipe (1972) kun je als een klaroenstoot van de seksuele revolutie opvatten, maar ook van de opkomst van de egocentrische burger-consument, die geen publieke zaak meer erkent. Jeffries: ‘Deleuze en Guattari interesseerden zich niet bijster voor het vaststellen van maatschappelijke normen om het lot van de arbeiders te verbeteren. Daarin verschilden deze postmoderne Franse theoretici niet zo heel erg van de neoliberalen, die nog voor het einde van hetzelfde decennium het Witte Huis en nummer 10 Downing Street zouden overnemen. Een maatschappij in de ban van lustbevrediging is gemakkelijker in het gareel te houden.’
Dat laatste is het tweede grote kritiekpunt van Jeffries op het postmodernisme. Door ons verlangen naar persoonlijk genot en plezier blijft onze kritiek op degenen die ons dat genot in het vooruitzicht stellen in het luchtledige hangen, we zijn te verslaafd, te afhankelijk, om werkelijke verandering af te dwingen. Sterker nog, stelt Jeffries, in een systeem dat voortdurende bevrediging belooft, zoeken we onze eigen onderwerping aan dat systeem, alle kritiek ten spijt. Dat is een belangrijk punt, dat veel stijle critici van het neoliberale orde niet lijken te begrijpen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data68920357-0cc071.jpg)
Blijvende erfenis
Wanneer alles ‘gedereguleerd’ is, economie, maar ook autoriteit en ‘auteurschap’, en gender, en zelfs het idee van vaststaande feiten (alternative facts), lijkt het schier onmogelijk nog een gedeelde werkelijkheid te beleven, en dat is wat Jeffries als de blijvende erfenis van het postmodernisme ziet, een erfenis die hij, ondanks zijn begrip voor het losmaken uit oude, beklemmende vormen, toch vooral als giftig lijkt te zien.
En ondanks de vele aanzeggingen van het ‘einde van het postmodernisme’ als stroming in de kunsten, maar ook als mentaliteit (zo verkondigden talloze beschouwers na de aanslagen van 11 september 2001 het einde van het postmoderne wereldbeeld), is het postmodernisme nog altijd onder ons, stelt Jeffries: ‘Het postmodernisme is niet slechts een schaduw van het modernisme, dat ons achtervolgt met z’n verflauwende primaire kleuren en zijn nu abject voorkomende speelsheid. De geest is springlevend. […] Hij leeft onder ons, en uit zich in post-truth politics, gender-theorie, het omverwerpen van de waarden van de hoge kunsten. Digitale technologie en sociale media hebben het postmodernisme bepaald niet gedateerd gemaakt; ze hebben het eerder nieuw leven ingeblazen.’
Het is allemaal waar.