Foto Andreas Terlaak

Interview

‘Ik overschrijf mijn oude Deense achtergrond’

Rijzende ster: jazz Gitarist Teis Semey (28) is een ruwe diamant in de jazzscene. Jazz met „agressie van punk en de sensitiviteit van koormuziek.”

De Deense jazzgitarist en componist Teis Semey, op het podium een eigenzinnige verschijning in kimono of poncho en grote oorhangers, kan bij een concert zó verdwijnen in zijn door rock en punk gedreven improvisaties dat hij ineens licht verstrooid kan opkijken. Een blik van: oja, er is publiek en hé, oja, daar heb je mijn band.

Teis Semey (28), die sinds 2013 in Amsterdam woont, is een ruwe diamant in de Nederlandse jazzscene. Een bescheiden muzikant met een groot artistiek verlangen om te experimenteren – van snel, ruw gefreak tot gelaagde, dromerige noten. „Ik wil melodieën als van Billie Holiday, ik val op structuren uit de Braziliaanse songtraditie, ik wil het explosieve van klassieke muziek, de agressie van ruige punk en de sensitiviteit van koormuziek”, omschrijft hij het brede klankenpalet in zijn hoofd. Eén ding staat vast: hij maakt jazz met een punkattitude, maar niet zonder gevoel.

Semey’s ontwikkeling gaat snel: dit najaar verscheen alweer zijn derde album, Mean Mean Machine, in slechts drie jaar tijd. Het is een kwintetplaat waarop hij melodieuze Deense volksmuziek uit zijn jeugd paart aan freejazz en punk. Komend jaar kan hij zich veel laten horen. In het voorjaar op het Europese showcasefestival Jazzahead in Bremen. Via jazzpodium Bimhuis in het vierjarige Europese talentenprogramma Footprints, waarmee hij – ecologisch verantwoord – zal toeren door Frankrijk. En als ‘artist in focus’ van North Sea Round Town (fringefestival North Sea Jazz) in Rotterdam met zijn trio, kwintet, Raw Fish en Teis Semey Super Extra Deluxe Orchestra.

Nu ja, corona volente natuurlijk. Want Semey zag deze maanden al weer veel van zijn concerten de mist in gaan.

Ik verdiep mij, zeker deze lockdown, in de traditionele liederen van mijn geboorteland

Hij groeide op in het kleine dorpje Smidie in het noorden van Denemarken, zijn ouders studeerden aan de universiteit van Aalborg. Ze leefden er een geïsoleerd leven, aldus de gitarist. Thuis hadden ze het niet breed en Semey was een gepeste outsider op school. In rockmuziek luisteren en gitaarspelen vond hij troost. Maar als, inmiddels, punky en rebelse tiener kwam hij vaak in problemen en werd hij van school getrapt. Een verhuizing naar Malmö in Zweden werd een keerpunt.

In een bluesband maakte hij zijn eerste kilometers. Maar de blues was een te krappe jas voor zijn ambitie, hij verlangde naar meer harmonie in de muziek. Zeker na het horen van een standard als ‘Someday My Prince Will Come’ brak zijn spel open richting jazz.

Muziek studeerde Semey in Stockholm en Amsterdam, hij won diverse aanmoedigingsprijzen. . Zijn debuut Where the Fence is the Highest (2019), met twee lange, dramatische suites, was indrukwekkend. Vervolgalbum Throw Stones had meer heavy songs, al kon hij ook rustig kleurtjes aanbrengen in ‘Sicilian Colors’.

Lang heeft Semey om zijn slechte jeugdherinneringen zijn Deense achtergrond willen vergeten. Langzaam beseft hij dat toch niet valt te ontkomen aan zijn roots. „Ik verdiep mij, zeker deze lockdown, in de traditionele liederen van mijn geboorteland. In mijn oma’s liedboeken zitten echte parels. Ik hak ze echter in stukken, herschrijf ze en maak er nieuwe werken van. Zo overschrijf ik mijn oude Deense gevoel.”