Hoewel de volksvertegenwoordiging natuurlijk de echte controle op de macht uitvoert, dicht de journalistiek zichzelf een soortgelijke rol toe. Maar politici ondergaan dagelijks een publiek functioneringsgesprek en eens in de zoveel jaar echt een beoordeling door ‘het volk’. Journalisten ontspringen zulke dansen. De vraag wie deze controleurs controleert wordt zelden gesteld. Maar daarmee ontstaat het risico dat de journalistieke vrijheid, terecht benadrukt in het nieuwe coalitieakkoord, verwordt tot journalistieke vrijbrief.
Journalisten babbelen inmiddels vrolijk mee aan de praattafels op radio en televisie en geven daar, onder het mom van duiding van het nieuws, regelmatig gewoon hun eigen, onvermijdelijk niet-neutrale mening. Manhaftige pogingen van rubrieken als het journalistenpanel in het radioprogramma Spraakmakers, of het televisieprogramma Medialogica leiden zelden tot serieuze zelfreflectie in de journalistieke gelederen. Men schiet meteen in de verdediging of gaat snel over op wat anderen of andere media zoal vinden of deden. En als het om het functioneren van de rijksoverheid gaat, bestaat er een niet te missen voorliefde voor gemakzuchige politieke sportverslaggeving (wie trapte het hardst, wie scoorde leuk, wie won?).
Medailles
Ook blijft het ‘wat’ nogal eens ondergeschikt aan het ‘hoe’. We krijgen recensies van persconferenties in termen van hoe de voorstelling was en of het ‘ze’ zo lukt ‘de mensen’ te overtuigen. Heus, dat maken die mensen zelf wel uit. In plaats daarvan mogen we van de parlementaire journalisten verwachten: zo objectief mogelijke analyses van de dilemma’s waar kabinet en parlement zich voor gesteld zien, de informatie waar zij zich op baseren, de andere kant van medailles, kortom hulp bij het interpreteren van de wereld om ons heen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/12/web-cover-illu-nrc-ombudsman-31-12.jpg)
Tevergeefs zocht ik op internet bij kranten en omroepen naar jaarverslagen of andere verantwoordingen met informatie over het eigen kwaliteitsbeleid. Codes en klachtregelingen zijn daarvoor een uitgangspunt, geen eindpunt. Het dichtst in de buurt komt misschien het lezenswaardige essay van scheidend NRC-ombudsman Sjoerd de Jong (31/12). Volgens De Jong is in de hele journalistiek „de bereidheid om lezers openheid van zaken te geven en om te reflecteren op beroepsethische vragen” toegenomen. Maar zijns inziens maakt zich met dat toegenomen zelfvertrouwen soms „een merkwaardige ponteneur meester van de ‘kwaliteitsjournalistiek’”, met bijbehorende „lichtgeraaktheid”. Helaas komt ook De Jong niet verder dan een oproep tot „onophoudelijk, ruimdenkend en waarheidsgetrouw onderzoek – en zelfonderzoek”. Hoe dat zelfonderzoek er uit moet zien, kenbaar moet worden en welke rol het algehele publiek daarin mag of moet spelen, blijft helaas open.
Verplicht onderzoek
Voor de broodnodige hygiëne in dit belangrijke onderdeel van checks and balances in ons maatschappelijk systeem is het onontbeerlijk dat de journalistiek meer werk maakt van de eigen kwaliteitscontrole en zich daarover publiekelijk verantwoordt, vanuit de hopelijk nog steeds aanwezige eigen beroepsethiek en -eer. Verder kan ik mij voorstellen dat er eens in de zoveel tijd verplicht een onafhankelijk onderzoek onder de gehele bevolking plaatsvindt met de vraag hoe men zich bediend voelt door de journalistiek, uitgesplitst naar diverse terreinen en media. Zo’n enquête zou bijvoorbeeld kunnen worden gekoppeld aan een van de verkiezingen, zoals er nu weer één op komst is. Niemand anders dan de journalistiek zelf, want vrij en onafhankelijk, kan consequenties verbinden aan de uitkomsten van zo’n onderzoek. Maar het lijkt mij behulpzaam om ook in die wereld de beide benen op de grond te houden en, waar nodig, met open vizier de discussie over het eigen werk aan te gaan.