Ann Demeester voor een schilderij van Frans Hals. Op 1 februari vertrekt ze als directeur van het Frans Hals museum.

Foto Dieuwertje Bravenboer

Interview

Ann Demeester, woordvoerder culturele sector tijdens corona: ‘Kunst is altijd bezoedeld geweest’

Afscheid Op 1 februari verlaat Ann Demeester het Frans Hals Museum in Haarlem voor het Kunsthaus Zürich. Ze was een belangrijk woordvoerder voor de culturele sector tijdens corona. „Je kan ideeën oprekken zonder te provoceren.”

Een „scenariomachine” en een herder, dat was hoe de directeur van het Frans Hals Museum, Ann Demeester zich de afgelopen twee jaar voelde: telkens andere corona-scenario’s bedenkend. „ Ik heb niet vaak zulke intense periodes meegemaakt”, vertelt ze in haar zolderkamer in het Frans Hals Museum in Haarlem. Het zijn haar laatste weken als directeur: op 1 februari zwaait ze af om deze zomer naar Kunsthaus Zürich te vertrekken, het grootste kunstmuseum van Zwitserland, waar ze op 1 januari 2023 als directeur aan de slag zal gaan.

Tijdens de coronacrisis trad Demeester vaak op als woordvoerder van de cultuursector om sceptici ervan te overtuigen dat cultuur wel degelijk essentieel is. „Cultuur is geen discodip op een ijsje, maar behoort tot de schijf van vijf”, legde ze in mei uit bij Buitenhof, vlak nadat Hugo de Jonge had geadviseerd ‘een dvd’ op te zetten als je behoefte had aan theater.

In de jaren dat Demeester bij het Frans Hals zat, zette ze in op een herpositionereing van het museum als plek voor zowel oude als moderne kunst. Om de moderne kunst beter over het voetlicht te krijgen was een betere locatie voor de Hal, het deel waar de moderne collectie wordt getoond, belangrijk. Daarnaast wilde ze meer gemeente-subsidie. Geen van beide is gelukt: het gebouw dat vrijkwam vlakbij het oude deel van het Frans Hals Museum ging naar een projectontwikkelaar en de subsidie bleef ontoereikend waardoor het museum al jaren in de rode cijfers zit.

Was de teleurstelling zo groot dat u besloot te vertrekken?

„Nee hoor, daar moet je tegen kunnen. Op zichzelf had ik graag nog verder geëxperimenteerd met het combineren van de historische en de moderne collectie. Een teleurstelling komt altijd onverwacht, en dat het ‘huis van de buren’ niet naar ons zou gaan, kwam niet onverwacht. Ik hoor vaak van mensen: je wilde zeker weg. Maar dan had ik dat wel eerder gedaan. Ik ben gegaan vanwege het Kunsthaus, dat is een unieke kans. Ik heb ook het gevoel: acht jaar hier is niet niks, en er is ook niet niks bereikt.”

Ann Demeester in het Frans Hals museum. Foto Dieuwertje Bravenboer

Waar was het Frans Halsmuseum idealiter geëindigd?

„Ik had graag met het team het experiment met het trans-historische museum, waar kunst en ideeën uit verschillende tijdperken met elkaar worden gecombineerd, verder doorgezet. En ik hoop dat de gemeente nog voordat ik vertrek met een opdracht komt over de richting die het museum op moet gaan en welke financiering ze daaraan verbinden.”

Lees ook: Charl Landvreugd, Stedelijk Museum Amsterdam: ‘We gaan het verleden niet cancelen’

U experimenteerde met trans-historisch presenteren: nieuw werk plaatsen naast oud. Is er geen risico dat je te veel vraagtekens bij het erfgoed zet, of de canon omvertrekt?

„Nee, ik denk juist dat de betekenis en waarde van erfgoed hierdoor verstevigt. Je merkt ook internationaal dat mensen deze manier van presenteren als een referentiepunt zien, dat je discussie stimuleert over de vraag wat je doet als een museum zowel een oude als een nieuwe collectie heeft. Aanvankelijk was er weerstand, mensen vroegen zich af waarom dit nodig is. Het is een manier om meerdere perspectieven op het verleden te bieden. Het is als museum niet afdoende om te verkondigen ‘kom kijken naar onze schitterende kroonjuwelen’. Je moet kunstwerken telkens weer actualiseren.

„Eén van de dingen waar ik heel trots op ben is de expositie ‘A Global Table’ (2017). Je keek naar stillevens uit de zeventiende eeuw die als een soort documenten iets vertellen over hoe Nederland in de wereld stond als handelsnatie en koloniale grootmacht. Het feit dat schilders uit die tijd niet alleen ham, kaas en damast afbeelden maar ook nootmuskaat, peper of Perzische tapijten en Chinees porselein illustreert letterlijk dat Nederland een wereldmacht was, met alle voorspoed maar ook pijn en ellende die daarbij horen. Die benadering werd vier jaar geleden als problematisch ervaren, nu is het gangbaarder. Wat dat betreft is Nederland veranderd.”

Heeft u het idee dat mensen voor die manier van kijken nu meer openstaan?

„Misschien nog niet iedereen. Ik denk dat wij als musea daarin een breekijzer moeten willen zijn. Als museum hoef je niet per se in een militante voorhoede te zitten als het om nieuwe ideeën gaat, maar je moet bezoekers wel, als een soort vriendelijke sportleraar, aanzetten om kijk- en denkoefeningen te gaan doen. Je kan opvattingen oprekken zonder te provoceren. Een deel van het Nederlandse publiek is er klaar voor, een deel nog niet.”

Keer je dan niet weer terug naar het idee dat het museum iets is voor de elite?

„Nee, want een groot deel van wat de elite wordt genoemd, wil juist het traditionele behouden en vieren. Je hebt schoonheid, maar kunst kan ook aanzetten tot denken. Neem het werk van Patricia Kaersenhout, dat opent via kunst discussies over maatschappelijke kwesties als inclusie en ongelijkheid die niet alleen voor de links georiënteerde intellectueel interessant zijn. Als mensen haar installatie ‘Guess Who's Coming to Dinner Too?’ als aanleiding gebruiken voor gesprekken over de positie van vrouwen van kleur, dan is dat prima en niet elitair vind ik.”

Lees ook: De twee kanten van de Antwerpse meester Jacob Jordaens

Als je nadrukkelijk op maatschappelijke kwesties inzet, kan het accent komen te liggen op het tijdelijke.

„Ik denk dat je al die verhalen meeneemt naar een volgende stadium. De objecten blijven, een museum verandert de betekenis. We hebben altijd gedaan alsof een kunstwerk een vaststaande betekenis had, maar dat is gewoon niet waar. Een kunstwerk heeft altijd meerdere betekenissen die veranderen door de tijd heen. Om de eeuwigheidswaarde relevant te maken, moet je inhaken op het heden. Als je alleen maar zegt: dit is belangrijk, want in de zeventiende eeuw was dat de top van wat we produceerden, dan is dat niet genoeg. Kunst is nooit neutraal geweest, was altijd al politiek, maatschappelijk of persoonlijk. Kunst is geen ster aan de hemel die nu bezoedeld wordt door de verhalen die we er nu aan koppelen. Ze is altijd bezoedeld geweest, bij wijze van spreken. Musea bevragen de manier waarop we naar kunst kijken en ze doen dat op een kritische manier, rekening houdend met de actualiteit. Tegelijkertijd wil je als museum ook het mysterie van de kunst bewaken.”

U hebt geen achtergrond als kunsthistoricus. Bent u daar wel eens onzeker over?

„Vroeger wel, toen vond ik ook dat het eigenlijk niet kon. Eerst was ik een manusje van alles op de cultuurredactie van De Morgen. Ik schreef over literatuur, theater en muziek, en op een gegeven moment kon ik ook over beeldende kunst schrijven. Ik durfde dat eerst niet, maar als journalist duik je ergens in en stapt over die drempel. En toen ik in de museumwereld kwam onder hoede van Jan Hoet, zei hij: ‘Ik heb al genoeg kunsthistorici die voor me werken. In musea gaat het erom hoe je kijkt naar kunst, en ik vind jouw blik interessant’.”

Wat vond hij interessant aan uw blik?

„Enerzijds vond hij het irritant dat ik altijd met een poëtische bril keek, anderzijds moedigde hij juist aan dat ik niet alleen naar vormen keek, maar wilde weten welk verhaal er achter een kunstwerk zat. Dus ik vermoed dat hij mijn associatieve manier van kijken interessant vond.”

Jan Hoet werd niet alleen gezien als kunstpaus, maar had ook de naam een despoot te zijn. Dat is niet meer van deze tijd. Gaat er iets verloren in de kunst nu zulke mensen niet meer kunnen?

„Ja en nee. Jan was inderdaad enerzijds onmogelijk en anderzijds heel open en genereus. Ik denk dat er weinig directeuren zijn die zo veel mensen hebben opgeleid, maar dan wel als een soort Navy Seals. Ik heb veel geleerd van die harde methode, want ik was niet zo uitgesproken en moest altijd weer tegen hem in gaan. Iemand die zo opvliegend en emotioneel is, dat is een uitputtingsslag, maar ik weet daardoor goed wat ik wil en wat niet. Het model Jan Hoet kan niet meer. Maar je kunt machtsrelaties en intensiteit nooit wegdenken. Tentoonstellingen worden nu eenmaal door mensen gemaakt, neutraliteit bestaat niet.”

Een poldermodel levert niet de beste kunst of expositie op

Stel we laten het romantische idee van ‘hoe groter geest, hoe groter beest’ los, waar staan we dan over veertig jaar?

„Dat is een goeie vraag waarop ik het antwoord niet weet. Een ‘poldermodel’ levert niet de beste tentoonstelling of kunstwerken op. Dus je bent op zoek naar een derde model, waarin teamwork en een uitgesproken visie samengaan. Een dominante figuur kan kunst uit de obscure hoek halen. Neem mijn ouders: ik kom uit een milieu dat absoluut niet artistiek geïnteresseerd is, maar door de spraakmakende tentoonstellingen van Jan Hoet wisten zij wel dat hedendaagse kunst bestond.”

Daar spreekt een verheffingsideaal uit.

„Zeker, kunst hoeft niet voor een exclusieve groep te zijn. Door mijn achtergrond heb ik soms de behoefte te preken over het belang van kunst voor iedereen. Als dat niet gebeurt, kunnen kleine meisjes en jongens zoals ik nooit bij kunst komen, dan blijft het voor een kleine club. Je kunt niet verwachten dat iets gezien wordt als maatschappelijk belangrijk als je dat niet keer op keer duidelijk maakt.”

Loop je dan niet ook het risico op ‘vertrossing’ van de kunst?

„Ja, daar moet je scherp op blijven. Voor je het weet, moet alles functioneel, grappig en makkelijk zijn, en dat is het niet altijd. Je moet er denk ik alles aan doen om kunst aantrekkelijk en toegankelijk te maken en er tegelijkertijd voor waken om niet alles tot soundbites te reduceren.”