Het is 4 oktober 1960 als de vijftigjarige Albert Winsemius zich aandient als economisch adviseur voor de stadsstaat Singapore. Het is zijn eerste missie in een ontwikkelingsland. Winsemius heeft als topambtenaar mede vorm gegeven aan de succesvolle naoorlogse industrialisatie van Nederland. Daarom is hij nu in Singapore.
Maar tussen zijn Haagse periode en deze aanstelling is hij, gebruikmakend van het netwerk dat hij als ambtenaar opbouwde, in 1953 in zaken gegaan als directeur van de Spaans-Zwitserse wapenfabrikant Hispano Suiza.
En nu gaat hij werken voor Lee Kuan Yew, de ‘sterke man’ en minister-president van Singapore. De twee blijken genoeg raakvlakken te hebben: een dirigistische, autocratische inslag, niet bang om potjes te breken en scherven te maken. Winsemius kwam in 1960 in Singapore voor één advies, hij bleef 23 jaar. Hij is daar waarschijnlijk bekender dan in Nederland.
Hoe kan dat?
Technocraat
Albert Winsemius. De man die Nederland en Singapore rijk maakte is een boek dat soms vragen oproept. De titel bekt goed, maar Winsemius was geen weldoener. Hij was een technocraat. Een man achter de schermen. „Het blijkt dat Winsemius zich goed kan vinden in een positie waarin hij afgeschermd, in de schaduw kan werken”, concludeert auteur Frans Stoelinga op basis van een psychologische test van Winsemius in 1947.
Alles draaide in die periode om economische groei en welvaart. Als daarvoor, zoals in Singapore, lastige opposanten moeten wijken, dan moest dat maar. Elimineer de communisten, adviseert Winsemius regeringsleider Lee in 1961.
Het boek oogt als een biografie, maar is dat niet. Het is een bewerking van het proefschrift waarop Stoelinga, die jarenlang in Singapore heeft gewoond en gewerkt, op 79-jarige leeftijd in 2020 promoveerde aan de Universiteit Leiden.
Het boek begint wel met zijn geboorte (op 26 februari 1910 in Leeuwarden) en jeugd, maar stopt bij Winsemius’ vertrek uit Singapore. Soms vat de auteur rapporten zo puntsgewijs samen alsof je een (ambtelijke)beleidsnota leest.
Zijn boek heeft de liefhebber van na-oorlogse wederopbouwpolitiek wél iets te bieden.
Winsemius kwam van ver. Hij nam met zijn oudere broer Bernard in 1929 de kaashandel van zijn vader over, staakte de winkel zes jaar later tijdens de economische depressie en vertrok naar Zuid-Holland. Daar werd hij controleur bij de Nederlandsche Sierteelt Centrale in Boskoop.
Dan komt er opeens vaart in zijn loopbaan. Waarom dat gebeurde, is een vraag die het boek jammer genoeg niet beantwoordt.
In de avonduren doet hij aan de Nederlandsche Handelshoogeschool in Rotterdam, een voorloper van de Erasmus Universiteit, in drie jaar tijd zijn economiestudie. Daar wordt hij gespot door hoogleraar Piet Lieftinck, na de oorlog minister van Financiën. Winsemius schrijft in anderhalf jaar zijn proefschrift, bij Lieftinck, en via diens aanbeveling komt hij in 1938 in overheidsdienst.
Daar krijgt Winsemius een vijf jaar jongere doctorandus onder zijn hoede, Jan van den Brink. In 1948 wordt Van den Brink minister van Economische Zaken, en Winsemius zijn rechterhand op het gebied van industrialisatie. Zij leggen de basis voor economisch herstel met behulp van planmatige industrialisatienota’s. Het was nieuw dat de overheid volop initiatieven nam voor nieuwe bedrijvigheid. De Duitse bezetter had het productieapparaat geroofd of vernield, de Amerikanen komen na 1948 met hun Marshallhulp en Nederland industrialiseert.
Weg uit de armoede. Weg van een voedingsbodem voor een communistische massabeweging. Pal voor de ondernemingsgewijze productie.
Nederland herrijst, maar Winsemius wil ook zelf rijk worden. Zijn baan bij wapenfabrikant Hispano Suiza is een manier, zegt hij later, „om niet in armoede te hoeven overlijden”.
Alleen de PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer, Gerard Nederhorst, en het communistisch dagblad De Waarheid nemen aanstoot aan deze ‘draaideur’ naar het grote geld. Winsemius verdient in ruim zes jaar tijd 13 miljoen gulden. Belastingvrij. Zijn jaren in Zwitserland als directeur van Hispano Suiza blijven schimmig. In Duitsland raakt Hispano verwikkeld in een brisante (smeergeld)affaire. Wat wist Winsemius?
Een soort Nederland
Singapore is in 1960 een ontwikkelingsland, een Britse kolonie op eigen benen, met drie bevolkingsgroepen, grotere buurlanden en geen natuurlijke hulpbronnen.
Dat is precies wat Winsemius herkent uit Nederland. Zijn planmatige, compromisarme adviezen passen wonderwel bij de maakbaarheidspolitiek van de regering. Tegen Lee Kuan Yew zegt hij meteen: laat dat prominente beeld van Raffles staan. Hij mag de kolonisator zijn, maar straks heb je de Amerikaanse, Britse en andere buitenlandse werkgevers nodig. Hun reactie zal zijn: Singapore accepteert het verleden, wij zijn hier welkom. Aldus geschiedde.
Vrijwel alle adviezen en beleidsdaden uit zijn Haagse tijd weet hij met toenemend succes toe te passen in Singapore. Van het aantrekken van buitenlandse multinationals met fabrieken en opleidingscentra tot een loonpolitiek die de arbeidskosten laag houdt.
Singapore wilde Winsemius na een tijdje niet meer kwijt, alsof alleen al zijn aanwezigheid kracht geeft
Soms zijn de frases zelfs identiek, zoals in zijn lof voor de Nederlandse en later Singaporese arbeider. Nederland zette na 1945 alles op de export van goederen, Singapore ook. Winsemius adviseert de stadsstaat zelfs om een Sociaal-Economische Raad (SER) in het leven te roepen waarin vakbonden en werkgevers overleggen over loonpolitiek en economisch beleid.
Singapore wil hem na een tijdje niet meer kwijt, alsof alleen al zijn aanwezigheid kracht geeft. Dat is wel opvallend, want het beeld dat uit het boek oprijst is van een man met grote daadkracht, die niet makkelijk gezag accepteert en sociaal een gebruiksaanwijzing kent. Hij was een man van de wereld, voordat globalisering een economische trend werd. Zijn strategie dat een klein land alleen kan winnen als het internationaal handelt, is nog steeds een gegeven in de Nederlandse economische politiek. De inspanning van ministeries om Meta/Facebook naar Zeewolde te lokken, is klassiek Winsemius. In zijn eigen industriejaren trok Nederland zo’n vierhonderd Amerikaanse bedrijven aan.
Pendelend tussen Nederland en Singapore was hij ook nog overheidsadviseur in Nederland. Hij leidde er, maar dat valt buiten dit boek, in 1970 en 1971 een commissie die advies gaf over de sanering van de scheepsbouw. Dat leidde tot het ontstaan van scheepsbouw- en industrieconglomeraat RSV, dat na jaren overheidssteun in 1983 failliet ging.
Winsemius, vader van de latere minister van Milieu Pieter Winsemius, overleed in 1996 in Den Haag.