Opinie

De krant maken we niet meer ‘voor onszelf’

Ombudsman Wie de democratie wil verdedigen hoeft zich niet uit te leveren aan activisme, vindt scheidend ombudsman .

Het begon zoals wel meer goede, briljante, halfgare, slechte of rampzalige ideeën in de journalistiek worden geboren: bij de koffieautomaat. De net nieuwe, Belgische hoofdredacteur van NRC Handelsblad liet zich daar elf jaar geleden ontvallen dat hij het maar vreemd vond dat deze krant, toch de beste van Nederland, geen ombudsman had.

Misschien daarom juist, kon je als cynicus denken. Eerdere experimenten van NRC om, na de gruwelijke moord op de ‘gedemoniseerde’ Pim Fortuyn, meer verantwoording af te leggen aan lezers en andere critici, waren gestrand op onwil van de redactie of algehele lauwheid.

Maar de opmerking plantte bij mij een eerste zaadje. In journalistieke vakbladen kon je toen tenslotte al lezen dat verantwoording en transparantie ‘de nieuwe objectiviteit’ waren – dus wie weet. Niet veel later werd de zilveren ster inderdaad op mijn revers geprikt. Het bureau ‘Interne Zaken’, zoals het onder redacteuren al snel ironisch heette, was geopend.

Na elf jaar gaat het luik nu weer dicht – althans voor mij. Het instituut blijft bij NRC bestaan, met vanaf september een ervaren opvolger. Dat zegt iets over de journalistiek, niet alleen over die van NRC maar ook over andere media die nu een ombudsman of –vrouw in de portiersloge hebben zitten (de Volkskrant, Trouw, De Limburger, de NPO). Hun aantal is toegenomen, hun zichtbaarheid ook. Niet voor niets dook de ombudsfunctie op in het regeerakkoord-Rutte III. Ja, een neoliberale kiss of death misschien, maar ergens toch ook: gaaf!

Elf jaar is bovendien a great survival rate, zei een Australische collega me, mede-lid van de internationale vereniging van ombudsmannen en -vrouwen, ONO. Jazeker, die bestaat en congresseert jaarlijks op kalmerende locaties waar de circa zestig leden, uit landen als Canada en Estland tot Zuid-Afrika en Mexico, ervaringen uitwisselen, over beroepsethiek discussiëren en bij elkaar kunnen uithuilen.

Stoïcijnse sheriff of sneue boa

Intussen illustreert de woordkeuze ‘survival’ het cliché over ombudswerk. Dat is het beeld van de ombudsman niet als een stoïcijnse sheriff, maar als een sneue boa die op patrouille langs de journalistieke deugdzaamheid wordt geacht, met hooguit een scherpe pen op zak, overtreders aan te spreken: „Zeg, dat wederhoor, zou dat niet toch, eh, moeten?”

In werkelijkheid was de verhouding met klagers en lezers er doorgaans een van opbouwende – en ook wederzijdse – kritiek, soms stevige. Uiteindelijk is het oogmerk immers niet de krant af te breken, maar die beter te helpen maken, zowel in inhoud als stijl. Dat gold ook voor het commentaar van redacteuren, van de ‘wat was je mild’-zeggers voor wie het volume niet hoog genoeg kon, tot hartverwarmende berichten over hoofdredactionele woede boven een verkreukelde zaterdagkrant met die k**-rubriek. Er waren slaande deuren – zeker tijdens de eerste jaren van de West-Vlaamse revolutie bij NRC – al gingen die ook altijd weer open, zij het soms met een schoenafdruk erop.

Reden om er nu mee op te houden, is een simpele. Geen complot, niet het gevolg van klachten, aangifte, crisis (al is die er bij de bezorging) of conflict. Laat staan van ingrijpen door Bill Gates die een (nieuwe) chip in mijn hoofd wil plaatsen. In plaats daarvan heel prozaïsch de afspraak met de huidige hoofdredacteur dat ik het op zijn verzoek na zijn aantreden nog twee jaar zou doen. Ja, graag. Je wilt er ook niet pas achter komen dat je tijd voorbij is als je kunstgebit op het toetsenbord klettert.

Er is in dat decennium veel veranderd – en meestal ten goede. De bereidheid om lezers openheid van zaken te geven en om te reflecteren op beroepsethische vragen, is in de hele journalistiek ontegenzeggelijk toegenomen. De tijd van het soevereine adagium dat we de krant maken „voor onszelf”, is lang voorbij. Dat adagium creëerde vooral clubgevoel en gaf uitdrukking aan de behoefte van de hele en halve academici die de journalistiek in toenemende mate gingen bevolken, om hun interesses – en soms obsessies – te volgen.

Maar ook toen was het nooit letterlijk waar. De krant is er altijd geweest voor lezers of, in het geval van NRC Handelsblad, voor democratische burgers die zich willen informeren.

Stevige groei

Met die journalistiek gaat het nu uitstekend – in elk geval veel beter dan de extatische internet-profeten voorzagen die zich rond de millenniumwisseling verkneukelden om het naderende einde van de ‘dode bomen-journalistiek’. Ook NRC beleeft al jaren weer een stevige groei van lezers, abonnementen en waardering.

Op de redactie hebben zich sindsdien ingrijpende veranderingen voltrokken. NRC is veranderd van een klassieke avondkrant (vanaf 2006 met een brutaal neefje dat elke dag opgewekt uit bed sprong om te zien wat er overmorgen zou gebeuren) in een voltijdse digitale nieuwsorganisatie, die óók een krant maakt. Lezers zijn gewend geraakt te betalen voor online journalistiek (met dank aan Netflix en Spotify).

De krant heeft zich ook, grotendeels, weten te bevrijden van de dagelijkse Gutenbergse drukpers-deadline. NRC-redacteuren maken nu ook podcasts en nieuwsbrieven, ze twitteren en schuiven (met mate, gelukkig) aan in talkshows. En er kwam de NRC Code, waarin iedereen kan lezen hoe NRC journalistiek wil bedrijven. Geen kaskraker, toch een aanrader.

Heeft het instituut ombudsman zichzelf dan niet overleefd?

Illustratie

Anne van Wieren

Nee, want met het toegenomen zelfvertrouwen maakt zich soms ook een merkwaardige ponteneur meester van de ‘kwaliteitsjournalistiek’. Op Twitter reiken de lange tenen van journalisten soms tot in je scherm. De klacht die de Volkskrant bij de Raad voor de Journalistiek heeft ingediend tegen De Groene Amsterdammer (na een kritische interpretatie van de berichtgeving van die krant in het opinieweekblad) is, wie je ook vindt dat er gelijk heeft, een pijnlijk voorbeeld van die lichtgeraaktheid.

Ook de argwanende houding tegenover politici en bestuurders, waar op sociale media om wordt gesmeekt, krijgt soms trekjes van een pose of reflex die geen substituut is voor écht kritisch onderzoek. Het Toeslagenschandaal is, terecht, een nieuw ijkpunt geworden voor onderzoeksjournalistiek. Maar niet elke tegenspraak of ongerijmdheid in een stapel gewobde documenten is meteen een Watergate.

Ook betekent de omslag naar transparantie en meer verantwoording niet dat een krant zich moet uitleveren aan ‘de markt’, of dat nu die is van adverteerders of van klikcijfers (pardon: lezers). Hekelaars van NRC op Twitter meesmuilen geregeld dat de krant „drijft op advertenties” en wiens brood men eet, nou ja dan weet u het wel. Maar advertenties, ooit de helft van de inkomsten van de krant, maken in feite nog maar zo’n vijfde daarvan uit. Niet de adverteerder regeert, maar de lezersmarkt.

Lees ook: Feiten zijn niet gehoorzaam

Klimaatpaniek en woke sektarisme

Pregnanter is dus de vraag hoe NRC zich tegenover die lezers dient op te stellen in een onzekere tijd van afnemend burgerlijk vertrouwen, politiek extremisme (Forum voor Democratie wordt nu, beter laat dan ooit, in NRC extreem-rechts genoemd, al lijkt zelfs dat alweer een eufemisme), klimaatpaniek, twisten rond gender-identiteit, woke sektarisme en andere revolutionaire aspiraties.

Allereerst: nieuwsgierig en onderzoekend, eerder dan partis pris. Dat past bij een civic journalism die journalistiek in de eerste plaats ziet als publieke dienst voor democratische burgers. NRC Handelsblad is nooit een krant geweest die zijn lezers wilde heropvoeden, zeker niet met een geïmporteerde catechismus. Het moest, in 1970, een chique krant worden voor wie bereid was zelf na te denken, in plaats van zich de wet te laten voorschrijven. Tamelijk oneigentijds, in een woelige periode vol hemelbestormers. Toch bleek dat nu juist de succesformule.

Journalistiek engagement met de pluriforme democratie hoeft ook nog geen activisme te zijn dat al precies weet hoe de wereld in elkaar zit (en al het nieuws daar in past). Maar het is wél een keuze tegen extremisme en tegen het behandelen van zulke krachten als ‘ook een mening’ of als ‘normale’ politieke partijen. Wie ketelmuziek klakkeloos doorgeeft blaast op den duur zelf een partijtje mee.

NRC heeft die les met vallen en opstaan geleerd voor de rechterflank, waar een beroep op ‘de boze burger’ een wereldbeeld verhult van hatelijke complottheorieën.

Maar kritisch distantie is gepast bij elke politieke en maatschappelijke beweging die de eigen morele helderheid niet wil laten verstoren door onwelgevallige meningen of door hinderlijke feiten die niet in het plaatje passen.

Wie hatelijke ketelmuziek klakkeloos doorgeeft blaast op den duur zelf een partijtje mee

Of door ‘incorrecte’ taal. Onder invloed van activisme zijn media, ook NRC, zich veel meer bewust geworden van de stigmatiserende of uitsluitende lading van woorden, sociale codes en structuren. Zeker als het gaat om seksisme of racisme, thema’s die in liberale euforie leken te zijn verdampt maar helemaal terug zijn.

Alleen zijn die nooit louter een zaak van ‘correct’ taalgebruik of respect voor persoonlijke, onaantastbare ervaringen. Emancipatoire bewegingen voeren ook altijd een machtsstrijd en dragen een maatschappijbeeld uit dat niet vanzelf spreekt of sluipenderwijs in taal moet worden overgenomen, maar dat maar evengoed journalistiek onderzoek verdient.

In de gepolariseerde jaren zeventig was NRC Handelsblad juist tegendraads in zijn scepsis tegenover ideologie en zijn afkeer van dogma’s. Die moesten met argwaan worden bekeken, want de werkelijkheid past in geen enkele dogmatische blokkendoos.

Dat wantrouwen jegens „iedere collectiviteit” gold volgens de Beginselen trouwens ook de redactie zelf. „Ook waakzaamheid jegens onszelf” was nodig. Want „de mens” (ja, ook die van NRC) „is een gewenningsdier”.

Ook al om die redenen zou je hopen dat de redactie van NRC Handelsblad niet wordt bevolkt door louter gelijkgestemde geesten, maar door een mengeling van progressievelingen en conservatieven, radicalen en centristen, hemelbestormers en aardebewakers. De redactie ís diverser geworden – net als eindelijk het bestand aan columnisten. Terecht, maar geen doel op zichzelf: het moet de reikwijdte en diepte van de krant ten goede komen.

En de ombudsman? Tegen die achtergrond is hij eerder een ontwenningsdier. Iemand die niet alleen wijst op ‘de regeltjes’, maar die ook hiaten in de berichtgeving blootlegt, blinde vlekken signaleert en wijst op sluipende accommodatie – en die ter discussie stelt.

Voor een vrijzinnige krant, die zich bewust is van haar betrekkelijkheid, zou geen norm absoluut moeten zijn. Behalve die van onophoudelijk, ruimdenkend en waarheidsgetrouw onderzoek - en zelfonderzoek.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.