Bijna elke politicus was er dit jaar bij momenten ‘klaar mee’

Haagse invloeden Een jaar in Den Haag: drie wankelende leiders, Rutte gered door amateurisme, een formatie met fragiele afloop, winnaar Pieter Omtzigt en een superspreader in de Kamer.

Illustratie Ruben L. Oppenheimer

En zo eindigde een jaar dat was begonnen met een brave ambitie – ‘Samen krijgen we corona onder controle’ – in een manifestatie van individuele aversie: ‘Ik ben er klaar mee.’

Die laatste woorden, dat was het bijzondere, klonken ook steeds vaker in de nationale vergaderzaal. Ministers, Kamerleden, de premier: bijna elke politicus was er bij momenten klaar mee.

Aanvankelijk doelden ze op corona, later kwam ander ongenoegen ook voor de uitdrukking in aanmerking. Het illustreerde de impotentie van Den Haag dit jaar: bij gebrek aan prestaties probeerden politici vooral nog misnoegde burgers naar de mond te praten.

Intussen viel het land verder uiteen in groepen en subgroepen met eigen ideeën, plannen en belangen. In maart brachten de verkiezingen het record van zeventien partijen in de Kamer. Bijna als vanzelf zaten we enkele maanden later al op negentien.

De aandachtpolitiek won terrein: politiek die niet werkt aan moeilijkheden van mensen maar moeilijkheden van mensen nodig heeft om de aandacht op zichzelf te vestigen. En met de middenpartijen in verval gingen nieuwe partijen uit van een beperktere achterban. Zuiverheid in kleine kring – en dikke vinger naar de anderen. Klaar mee.

Hoe paradoxaal: waar corona bijna alle partijen grond voor zelftwijfel bood, groeide in Den Haag vooral de intolerantie voor andersdenkenden.

De gevolgen waren niet mals. Haagse routiniers die zichzelf al jaren autoriteit toekenden – ministers, ambtenaren, leden van hoge colleges – werden keer op keer overvallen omdat ze in de Kamer ineens als de vijand werden behandeld.

Zelf dacht ik vaak bij die taferelen: het is frustratie. Een vernieuwde Tweede Kamer die intuïtief aanvoelt dat deze overgangsperiode moet eindigen in een generatiewisseling – maar nét niet bij machte is het onvermijdelijke af te dwingen.

Tegelijk greep de ideologische verwarring om zich heen. De partij die eerder uitdroeg dat het voortbestaan van het land werd bedreigd door een cultuur-marxistisch kartel, werd onder leiding van Thierry Baudet een superspreader van coronacomplottheorieën.

Corona was sowieso een onhandig thema voor politici met een zuiver ideologisch zelfbeeld. Wie zich bemoeide met de virusbestrijding kwam bijna altijd in conflict met de eigen beginselen.

Liberalen bleken het knap lastig te hebben met de vrijheid van burgers om zich niet te laten vaccineren. Orthodox-christelijke politici hechtten op dit thema dan weer zeer aan individuele vrijheid. Het kabinet moest keer op keer terugkomen op de belofte dat het bepaalde coronamaatregelen nooit zou nemen. Populisten juichten, net als in 2020, ruim te vroeg dat de coronacrisis voorbij was.

Ook versterkte de pandemie de roep om een sterke overheid bij een partij als de VVD. Een verlangen dat op links al snel werd geïnterpreteerd als een ommekeer. Maar na de Toeslagenaffaire was dat misschien iets te simplistisch: toonde dat schandaal niet ook het gevaar van een sterke overheid aan?

Lees ook: Waarom het toeslagendrama geen thema werd in de campagne

Zelfs de SP, decennia een gesloten front, belandde in een ideologisch conflict. De eigen jongeren wilden aandacht voor de marxistisch-leninistische wortels van de partij, inclusief de radicale verlangens van toen. In het najaar ontvingen ze post van de partijsecretaris, die bleek te fungeren als de boekhouder van de royementen: ze werden er allemaal uit gegooid. De SP was er klaar mee.

Hoe paradoxaal: waar corona bijna alle partijen grond voor zelftwijfel bood, groeide in Den Haag vooral de intolerantie voor andersdenkenden.

Pieter Omtzigt, door de Toeslagenaffaire met Renske Leijten (SP) uitgegroeid tot Haagse waarzegger, agendeerde dat hij jaren moedwillig was tegengewerkt door het kabinet-Rutte III. Een krachtig symbool, dat vooral premier Mark Rutte (VVD) in het defensief dwong.

Daarna werden via Omtzigt ook de ongepolijste omgangsvormen binnen het CDA openbaar, die ze daar normaal intern houden. Hij schreef zijn frustraties van zich af in een memo van 76 pagina’s, en toen dat uitlekte merkte je het meteen: het CDA was klaar met Omtzigt.

Het nam niet weg dat hij dit jaar de politicus met verreweg de meeste Haagse invloed was. Zijn controlerende houding gold als voorbeeld voor nieuwe Kamerleden. Zijn pleidooien voor meer tegenmacht werden eindeloos nagedaan. Zijn kritiek op de bestuurscultuur werd een hoofdthema in de formatie. Zijn bedenkingen over de rechtsstaat dwongen de Raad van State tot een mea culpa.

En hij bevorderde institutionele veranderingen. Zo stemde de Eerste Kamer, na negen jaar aarzelingen (óók in Omtzigts toenmalige CDA), alsnog in met de Wet open overheid van D66/GroenLinks, de vervanger van de Wet openbaarheid bestuur, waarmee overheidsinformatie in 2022 principieel openbaar wordt.

Al liet het moment van goedkeuring, 5 oktober, zien dat de praktische betekenis niet overhield: daags erna begonnen de partijleiders van VVD, D66, CDA en CU voor het eerst onder de informateurs Wouter Koolmees en Johan Remkes met onderhandelen. Ze zouden de zaak tot eind december potdicht houden: open overheid?

Lees ook: Een open bestuurscultuur? Dat komt nu even niet uit

Het was ongekend: in het half jaar daarvoor waren de drie invloedrijkste partijleiders aan het wankelen gebracht. Rutte wankelde op 1 april door zijn onjuistheid over Omtzigt – en stond langzaam op. Wopke Hoekstra (CDA) wankelde door de Omtzigt-crisis in het CDA – en stond sneller op (maar zijn partij niet). Sigrid Kaag (D66) wankelde in de zomer als demissionair minister van Buitenlandse Zaken over Afghaanse evacuaties – en trad af.

Waar Den Haag normaal een decennium over doet, gebeurde in 2021 in een paar maanden.

Onzekerheid sloop in het systeem. Alle drie partijleiders hadden ervaren dat hun politieke leven ineens voorbij kon zijn. Alle drie besloten daarna risico’s te beperken maar speelden een cruciale rol in de onderhandelingen over een nieuw kabinet. Wie verrast was over de langzame formatie had niet opgelet.

En wat je misschien niet zag tijdens het 1 april-debat waarmee het drama begon: dat hing van chaos, improvisatie en amateurisme aan elkaar.

Ruttes probleem was zijn eerdere ontkenning dat hij met informateurs over Omtzigt had gesproken, terwijl uit vrijgegeven stukken die ochtend bleek dat hij dit wel had gedaan. Zijn verweer – hij zou zijn opmerkingen over Omtzigt vergeten zijn – stuitte op bijna Kamerbrede scepsis, en uiteindelijk zagen Kaag en Hoekstra zich gedwongen dit in een motie van afkeuring vast te leggen, die door de hele Kamer behalve de VVD werd gesteund.

En hoe coherent dit misschien ook overkwam – dit was nooit de bedoeling geweest. Tot na middernacht was de informele afspraak waar D66 en CDA op stuurden dat Kees van der Staaij (SGP), het staatsrechtelijk geweten van de Kamer, deze motie zou indienen. Maar in een nachtelijke schorsing zag zijn fractie daar op een laat moment van af: de SGP vond Ruttes optreden zo zwak dat ze besloot de zwaardere motie van wantrouwen, ingediend door Geert Wilders (PVV), te steunen. De SGP was er klaar mee.

En de ironie was: intussen vergat, in de hectiek van die nacht, de Kamer Rutte de doodsteek te geven. Informateur Kajsa Ollongren (D66), minister van Binnenlandse Zaken, had de hele kwestie in gang gezet door haar papieren niet af te schermen voor een ANP-fotograaf. Belangrijker: daarna ontkende ook zij, in een Kamerbrief, dat er in de formatiegesprekken over Omtzigt was gesproken.

Dus toen 1 april ’s ochtends het bewijs op tafel lag dat Rutte de positie van Omtzigt wel bij informateur Ollongren had aangesneden, sloeg bij haar de twijfel toe: kon zij aanblijven als minister nu ze de Kamer onjuist had geïnformeerd? Ze sprak erover met de D66-top, Kaag inbegrepen, en de slotsom was: mocht er een motie tegen haar aangenomen worden, dan zou ze ogenblikkelijk ontslag nemen.

Het zou de druk op Rutte die nacht onmenselijk groot hebben gemaakt – maar het punt was: de oppositie vergat de betreffende motie tegen Ollongren in te dienen.

Zo was Den Haag dus ook. Je kon eindeloos politieke tactiekjes proberen te ontrafelen, maar zonder aandacht voor amateurisme was het beeld algauw incompleet.

Je kon eindeloos politieke tactiekjes proberen te ontrafelen, maar zonder aandacht voor het Haagse amateurisme was het beeld algauw incompleet.

In het gezagsvacuüm dat door de eindeloze formatie ontstond, vulden radicale en antidemocratische stemmen de ruimte.

In juli werd Geert Wilders definitief door de Hoge Raad veroordeeld voor groepsbelediging wegens zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraak. Het bewijs, zei hij, dat „de rechtsstaat failliet is”.

Met Baudet ging het van kwaad tot erger. Vlak voor Bevrijdingsdag publiceerde hij een 5 mei-poster die een relatie legde tussen de coronabeperkingen en de Tweede Wereldoorlog; drie FVD-Kamerleden splitsten zich af. In september vroegen Joodse organisaties hem beleefd af te zien van vergelijkingen tussen ongevaccineerden en slachtoffers van de Holocaust. Baudet weigerde: „Beste Joodse organisaties (..). De Oorlog is niet van jullie maar van ons allemaal.” Aan het einde van het jaar gelastte de rechter hem alsnog vier van zulke uitingen op zijn sociale media te verwijderen. In zijn vergelijkingen was sprake van „een wanverhouding”, aldus de rechter.

Inlichtingendiensten waarschuwden het hele jaar voor groeiend rechtsextremisme. Een aanslag op een journalist/blogger in Groningen was volgens het Openbaar Ministerie „gewelddadig extremisme” van complotdenkers tegen coronavaccinatie. In juli werd Peter R. de Vries vermoord, vermoedelijk in opdracht van de drugsmaffia, waarna bleek dat ook Rutte werd bedreigd uit die wereld. Voor alle bekende politici werden bedreigingen in de privésfeer een even regelmatige als beklemmende ervaring.

En terwijl de Kamer op ramkoers bleef, viel het landsbestuur in het najaar uit elkaar. Minister van Medische Zorg Tamara van Ark, de nummer twee van de VVD, legde haar functie neer wegens ziekte en werd niet vervangen – ondanks corona. Demissionair staatssecretaris Mona Keijzer (Economische Zaken, CDA) werd zonder pardon op straat gezet omdat ze zich openlijk verzette tegen de coronapas. Demissionair minister Cora van Nieuwenhuizen (Infrastructuur, VVD) nam in de nazomer ontslag om tot woede van haar partij lobbyist voor de energiesector te worden.

Lees ook: Gewisseld, uitgevallen of vertrokken: steeds weer stoelendans bij Rutte III

Een bestuur in ontbinding, bedreigde politici en journalisten, groeiend rechtsextremisme, veroordeelde Kamerleden: het was de zwarte kant van de Haagse onmacht in 2021.

Het verklaarde misschien ook waarom het verlangen naar morele helderheid toenam. Politici van alle gezindten wilden grenzen stellen – aan verkeerd beleid, verkeerde ideeën, verkeerde mensen.

De methode-Wilders in debatten – de openingsspreker die meteen een motie van wantrouwen indient – werd door steeds meer fracties gesteund dan wel overgenomen. Eerst argumenten uitwisselen en dan pas een oordeel vellen was passé. Het werd: opstappen, nú, allemaal. En de fracties die deze aanpak overnamen waren vaak ook de fracties die meer tegenmacht bepleitten. Ze bedoelden blijkbaar eigenmacht.

De verruwing tussen Kamerleden paste in dezelfde trend. Renske Leijten, heldin van de Toeslagenaffaire, was door een BIJ1-medewerker op Twitter aangevallen op ‘white fragility’, en vroeg BIJ1-leider Sylvana Simons ’s nachts om kwart voor een uit het niets: „Vindt u mij een racist?”

Pepijn van Houwelingen (FVD) kondigde „tribunalen” aan omdat Sjoerd Sjoerdsma (D66) onjuiste standpunten innam. Ervaren Kamerleden probeerden te ontlopen dat ze nog commissievergaderingen moesten voorzitten: het liep er steeds vaker uit de hand. Voortdurend waren Kamerleden klaar met elkaar.

De puist barstte open toen in oktober het gezaghebbende Kamerlid Bart Snels (GroenLinks) onverwacht afscheid nam. Hij was tegen de keuze van zijn partij om samenwerking met de PvdA te verkiezen boven kabinetsdeelname. Maar tegelijk hekelde hij „het grote taboe” over de rol van de Kamer zelf in de ontstane bestuurscultuur.

Volgens hem was de Kamer gevangen geraakt in een „onverantwoordelijk opportunisme”. Te vaak werden „bewindslieden voor leugenaar uitgemaakt”, belandden ambtenaren „in het beklaagdenbankje”, en dienden fracties „moties van afkeuring en wantrouwen” in. Hij schreef dat „destructie de boventoon” voerde: het ging de Kamer te veel om „het beschadigen van anderen”.

Een aanklacht die aankwam. Bewindslieden en ambtenaren voelden zich gesterkt: kijk, appten zij, nu hoor je het van de oppositie zelf.

Na alle oprispingen, manoeuvres en intriges was het onvermijdelijk dat VVD, D66, CDA en CU voor het jaareinde een coalitieakkoord sloten. Ze hadden geen keuze meer.

Inhoudelijk werd het een interessant akkoord: de coalitie toonde ambitie op een veelheid van terreinen, zoals klimaat, wonen, stikstof en defensie. D66 had niet zijn voorkeurscoalitie gekregen maar was inhoudelijk ruim gecompenseerd, al moet nog blijken wat er van de plannen terechtkomt.

En de langgerekte aanval op Rutte was dan mislukt – er bleven vragen over de fragiliteit van de nieuwe coalitie. Je wist niet of er na alle verwikkelingen van 2021 voldoende machtsbasis voor zijn kabinet zou zijn; of zijn redding überhaupt zin had gehad. Rutte IV heeft geen meerderheid in de Eerste Kamer, dus de keuze om de twee kansrijkste steunpilaren van het kabinet in de senaat, PvdA en GroenLinks, tijdens de formatie af te serveren was misschien niet heel slim.

Maar Rutte zelf wilde zijn premierschap dit jaar nooit opgeven, dus vooral op hem rust in 2022 een zware bewijslast.

Na de dodelijk vermoeiende formatie was hij nog steeds niet klaar met 2021: Omikron eiste na het coalitieakkoord zijn onmiddellijke aandacht op. Zware bestuurlijke kost, wéér coronacrisis, de zoveelste keer.

En het ongemakkelijke was: die brave ambitie van begin 2021 klonk eind december bijna belachelijk. Want neen, ‘we’ hadden corona niet onder controle gekregen – en al helemaal niet samen.