Baby Sana, in haar pluchen berenpak, doet haar oogjes open en knippert tegen het felle licht van de lampen in het systeemplafond. Haar onderlipje krult naar beneden, heel even maar, en dan – een glimlachje. „Ahhh”, zegt haar vader terwijl hij zachtjes met een wijsvinger over haar wangetje aait. Sana ligt op zijn schoot. Ze kijkt een paar tellen geconcentreerd naar zijn gezicht, gaapt uitbundig en valt weer in slaap.
Mortaza Amiri heet haar vader en hij is 23 of 24, precies weet hij het niet. Hij zit in het kantoortje van het pas geopende asielzoekerscentrum in Delfzijl. Huizen van rode baksteen, gebouwd in hofjes rondom grasvelden en speelplaatsen. Als er niet elke paar uur een touringcar zou arriveren met weer tientallen vluchtelingen uit verre landen zou je denken aan een tuindorp voor arbeiders anno 1921. Alleen moeten de straten nog wel worden aangelegd. Dat zijn nu modderpoelen. Overal dolen jonge mannen doelloos rond. In elk van die huizen met hun puntdaken wonen drie, vier, vijf gezinnen, mensen die elkaar niet kennen en elkaars taal vaak niet spreken. Gasten ontvangen is streng verboden.
Daarom zit Mortaza Amiri in dat kantoortje en naast hem zit Bas Bibi Safiye (22) in haar dikke donzen winterjas, want o, wat is het hier koud. Zij is de moeder van baby Sana. Ze spreekt een beetje Engels en zegt dat haar dochter op 26 september geboren is in een ziekenhuis in de buurt van Harskamp, waar ze eerst waren ondergebracht. Het was een maand na hun vlucht uit Afghanistan – zij met haar dikke buik en zonder spullen, want ze mochten niets meenemen, echt helemaal niets, behalve wat water en een broodje. Die donzen jas van haar, het berenpak van haar dochter, de witte hoody en spijkerbroek van Mortaza – allemaal uit een Nederlandse container voor afgedankte kleding.
Bijna emotieloze gezichten
Het is half december en we zijn bij hen om op de valreep van 2021 over hun kindje te praten, en over het oude leven, dat op 14 augustus eindigde, en de tien doodsbange dagen daarna. Aan hun bijna emotieloze gezichten te zien kunnen ze nog maar nauwelijks bevatten wat ze hebben meegemaakt. Bas Bibi blijft maar herhalen hoe dankbaar ze zijn voor de vriendelijke ontvangst hier in Nederland en hoe opgelucht ze zijn: buiten levensgevaar.
Op het bureau tussen ons in staat de tolkentelefoon en ze vertelt, in het Dari, dat ze sinds haar zeventiende in het Afghaanse regeringsleger werkte, eerst bij onderwijs en training, later bij de afdeling mensenrechten en in het laatste jaar, toen de Taliban aan hun opmars waren begonnen, bij de eenheid die radioverbindingen opzette om zich op de komende oorlog voor te bereiden. Ze opent YouTube op haar telefoon en laat een filmpje zien waarin ze in uniform instructie geeft aan een groepje militairen. Op een ander filmpje marcheert ze met hen op een exercitieterrein. „We waren sterk”, zegt ze. „Mentaal sterk. Ik was trots op mijn collega’s. En zoveel van hen zijn nu dood.”
Vrouw in het leger
Ze woonden in Mazar-i-Sharif, in het noorden van Afghanistan, bij Bas Bibi’s ouders en haar twee broers van 17 en 14. Mortaza werkte in de bouw. „Ik ben timmerman”, zegt hij. En alsof dit een sollicitatiegesprek is: „Ik heb ook acht jaar ervaring als stratenmaker en tegelzetter.” Bas Bibi knikt. Mortaza kan alles. Ze vertelt verder: „Op 14 augustus om acht uur in de avond, we waren net aan het eten, hoorde ik dat mijn eenheid was gevallen. De Taliban waren de stad aan het innemen. Ik ging naar buiten en zag auto’s naar het noorden rijden, in de richting van Oezbekistan. Mensen probeerden weg te komen. De situatie was volkomen hopeloos.”
Vanaf dat moment, zegt ze, durfde ze niet meer te gaan slapen. ’s Nachts in bed lag ze te luisteren naar de geluiden buiten. Hoorde ze daar Talibanstrijders aankomen? Zouden ze de voordeur inslaan, naar binnen dringen, haar meenemen, mishandelen, executeren? „Ik was zo bang”, zegt ze. „Door die YouTube-filmpjes wisten ze precies wie ik was. En een vrouw in het leger, daar zijn ze op z’n zachtst gezegd niet blij mee. Vrienden, kennissen, iedereen verbrak de banden met mij, niemand wilde nog met mij geassocieerd worden. Je bent vogelvrij.”
Mortaza knikt en kijkt naar Sana, die pruttelgeluidjes maakt. Hij neemt haar in zijn armen en loopt heen en weer door het kantoortje, haar zachtjes wiegend. Bas Bibi kijkt ook even naar haar, glimlacht flauwtjes en vertelt dat de buurvrouw in Mazar-i-Sharif haar leven heeft gered. Die zei dat ze zich tot de Nederlandse ambassade moest wenden, want tot voor kort waren er Nederlandse militairen op de legerbasis in Mazar-i-Sharif gestationeerd geweest en Bas Bibi had met hen samengewerkt. „Ik heb een mail gestuurd”, zegt ze. „Na anderhalve dag kreeg ik een mail terug. Ik moest alles bewijzen, wie ik was, wat ik in het leger gedaan had, alles, alles, en twaalf uur later kregen we het bericht dat Mortaza en ik op een lijst voor onmiddellijke evacuatie waren gezet.”
‘Vrienden, kennissen, iedereen verbrak de banden met mij. Je wordt vogelvrij’
Het duurde tot 22 augustus, en toen, om twee uur in de nacht, werden ze gebeld: nu naar het vliegveld in Kabul komen. Vierhonderd kilometer, acht uur met de auto. „Haar ouders hebben ons gebracht”, zegt Mortaza, die weer is gaan zitten en Sana een flesje geeft. „Haar ouders zijn lieve mensen.”
„Heel lief”, zegt Bas Bibi. Ze buigt haar hoofd en is even stil. Ze wilde vertellen hoe het afscheid van haar moeder was, maar het lukt niet. Ze haalt diep adem en zegt op de toon van iemand die op zakenreis is geweest dat het daarna allemaal heel vlotjes ging. De toestanden die andere evacués hebben meegemaakt – waden door het open riool, klimmen over muren – zijn hun bespaard gebleven. Of nou ja, het was verschrikkelijk druk en chaotisch, mensen verdrongen elkaar, maar dat ben je al vergeten als je in het vliegtuig zit.
Privacy
Toen Schiphol. „Perfect.” En Harskamp, op de Veluwe. „Perfect.” En nadat we hebben gezegd dat ze ook best de vervelende dingen mag noemen: „Misschien dat we met acht mensen op één kamer sliepen en dat er een vrijgezelle jongen bij was. Dat was niet gemakkelijk.”
Maar dat was voorbij toen Sana geboren was, want toen kregen Mortaza en zij een eigen kamer. „We waren zo blij dat we privacy hadden. We hoefden de eerste dagen ook niet zelf te koken. We kregen eten en drinken en we konden samen met de baby zijn.”
De weeën waren op zaterdag 25 september begonnen en de bevalling – ze hebben geen idee waar het ziekenhuis was of hoe het heette – verliep voorspoedig. Binnen een dag waren ze weer terug.
Waar Bas Bibi wel verdrietig om is: dat haar moeder er niet bij was. „In Afghanistan”, zegt ze, „is het normaal dat je moeder bij de geboorte van je kind is. Zeker bij de eerste.”