Met Kerst moet ik altijd denken aan Klop, klop, wie is daar, een prentenboek dat ik las als kind. Het is een soort omgekeerd kerstverhaal: terwijl Maria en Jozef nergens welkom zijn, loopt in Klop, klop, wie is daar de ene na de andere verdwaalde marmot op een mistige winterdag het boshuisje van een vriendelijke beer in. De beer vindt het allemaal prima en serveert de marmotten soep uit een gigantische pan die toevallig al op het vuur stond.
Normaal gesproken geef ik op Tweede Kerstdag een diner voor de verdwaalde marmotten onder mijn vrienden; soms nemen zij op hun beurt weer een marmotje mee. Gelukkig heeft mijn eettafel twee uitschuifbare bladen.
Over sommige waarden denk je niet zo na totdat ze bedreigd worden. Gastvrijheid is een van die waarden. Ik vind het een mooie eigenschap om, zoals de beer in het boek, open te staan voor (onverwacht) bezoek. In veel culturen is dit de normale gang van zaken. Eva Oude Elferink, tot voor kort correspondent in New Delhi, vertelde mij dat vreemden in India als aanwinst worden gezien. „Als je iemand twee minuten kent, neemt die je al mee naar een huisfeestje.”
In Nederland ligt dat anders. Ik denk nog regelmatig aan een vriendin bij wie ik in mijn kindertijd veel speelde. Wanneer de middag op zijn eind liep, verspreidden etensgeuren zich door het huis en zei haar moeder: „Floor, wij gaan zo eten, dus…” Wegwezen, bedoelde ze: onze eettafel is het domein van het gezin, niet van passanten. De moeder van een andere vriendin zei eens dat ik helaas niet kon blijven eten omdat ze al vier gehaktballen had gekocht: te weinig om mij, de vijfde, te kunnen voeden. Helaas!
Gastvrijheid is in Nederland geen basiswaarde, maar iets uit het uitbreidingspakket. Mensen die wél gastvrij zijn, zien dit vaak als onderdeel van hun identiteit. Zij konden de laatste twee jaar niet zichzelf zijn. Soms was gastvrijheid letterlijk tegen de regels, soms was het legaal, maar niet onschuldig. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd én hoe meer kans op infectie. Het doet pijn om op zo’n manier naar mensen te kijken, vind ik.
Als ík het al zo erg vind, hoe is het dan voor de mensen uit landen waar gastvrijheid écht belangrijk wordt gevonden? Hebben zij ook een minder onbekommerd deurbeleid dan vóór corona? Ik vroeg het een aantal (oud-)correspondenten van NRC. Mijn korte samenvatting: in landen als India, Indonesië, Turkije en Spanje is er minder beknibbeld op sociaal contact. Wel tijdens de eerste golf, toen iedereen bang was, maar niet meer zo heftig daarna. Voor Indiërs is het „tegennatuurlijk” om mensen niet uit te nodigen, zegt Eva Oude Elferink. Toen de Deltagolf was geluwd, pakten ze hun oude gewoonten weer op. Ook voor Indonesiërs gaat het „tegen hun natuur in om een beperkt aantal mensen uit te nodigen”, zegt Annemarie Kas, die tot september in Jakarta zat. In Spanje is de oude gastvrijheid eveneens terug, zegt correspondent Oumaima Abalhaj, die vorige week nog corona opliep op een feest waar ze niemand kende. „Ik had die mensen twee keer ontmoet en werd meteen uitgenodigd.”
Zal het in Nederland ook zo gaan? Ik betwijfel het. De Telegraaf meldde donderdag dat in Den Haag wordt nagedacht over ‘het leven met corona’. „Met heel veel familie samenkomen doe je beter in de zomer”, staat er bijvoorbeeld. Ineens ben ik bang dat juist in individualistische culturen als Nederland de gastvrijheid nog meer zal eroderen. Dat de mensen die tóch al niet gek waren op ongenode gasten, nu een excuus hebben ze buiten de deur te houden; en dat de wél gastvrije mensen hun onbevangenheid verliezen. Straks wordt gastvrijheid een zomerdeugd: ’s zomers zijn de marmotten welkom, ’s winters staan ze voor een dichte deur.
Ik denk niet dat ik daar aan kan wennen. Mijn Tweede Kerstdagdiner ging vorig jaar al niet door, en ook dit jaar kan ik minder mensen uitnodigen dan ik zou willen. Volgend jaar wil ik weer stoelen, borden en bestek tekort komen. En dan zeggen, net als de beer in het boshuis: „Kom lekker bij de kachel zitten, jongens, de soep is klaar.”
Floor Rusman (f.rusman@nrc.nl) is redacteur van NRC