In een kerstinterview van een jaar geleden was Hugo de Jonge nog optimistisch: „2021 wordt een mooier jaar dan 2020, dat is een ding dat zeker is.” Wie dit jaar naar hem luisterde en keek, zag een minister die zich steeds scherper uitliet over mensen die niet de keuzes maken die hij logisch vindt. Iemand die overtuigd is van zichzelf en zijn kunnen, en zich niet makkelijk door anderen laat overtuigen. Wie met en voor hem werkte, zag hoe hij steeds meer zijn geduld verloor met mensen die wel kritiek leverden maar volgens hem niet met betere plannen kwamen. Een minister die veel kan hebben maar die het desondanks soms te veel leek te worden. En: iemand die zijn christen-democratische mensbeeld zag botsen met de werkelijkheid.
Het werd geen beter jaar.
Hugo de Jonge (44) leidt Nederland en lijdt voor Nederland. En iedereen mag meekijken. In de ruim vier jaar dat hij aan het hoofd staat van het ministerie van Volksgezondheid zag hij minstens zeven medewerkers komen en gaan die als hoofdtaak hadden zijn sociale media bij te houden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/06/data59185791-6e46b5.jpg)
Natuurlijk heeft hij in de coronacrisis fouten gemaakt, antwoordt De Jonge steeds weer als hem ernaar gevraagd wordt. Waarna hij vaak een strofe uit het nummer Human van Rag’n’Bone Man citeert: „I’m only human after all.” De zin die daarop volgt spreekt hij in het openbaar niet uit. „Don’t put the blame on me.” Op Spotify staat het in een lijst met zijn favorieten.
Over wélke fouten hij heeft gemaakt zegt hij weinig. Het dichtst in de buurt van zelfreflectie kwam hij in een persconferentie in november: „Van mijn soms al te grote stelligheid trekt het virus zich [..] niet zoveel aan en dat besef ik terdege.”
Tranen van machteloosheid
In december van het vorige jaar dachten ambtenaren van het ministerie van Volksgezondheid: Hugo de Jonge gaat stoppen. Er kwam die maand veel samen: in het CDA werd op hem ingepraat om zich terug te trekken als lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen. De Alphavariant diende zich aan en bleek een stuk besmettelijker dan het tot dan toe gangbare coronavirus. Midden december ging Nederland in de tot dan toe strengste lockdown. Scholen, horeca, musea, theaters en de meeste winkels sloten gedwongen hun deuren. Het vaccin werd gepresenteerd als dé sleutel tot het oude normaal, maar Nederland bungelde onderaan de lijstjes van aantal gezette vaccinaties in Europese landen. De kritiek vanuit de Kamer was groot: in de week voor het kerstreces werd De Jonge twee keer naar het parlement geroepen – en in het reces nog een keer.
Hij zat erdoorheen, zagen ambtenaren. Hij was terneergeslagen, stilletjes, niet zichzelf. Het kwam voor dat hij ’s avonds laat op het departement knikkebollend achter zijn bureau werd gezien. Ambtenaren zagen een keer tranen van machteloosheid en boosheid. Anderen hoorden hem in die periode zeggen dat het leek alsof iedereen zich tegen hem had gekeerd. In zijn partij, in het kabinet, in de Kamer en in de samenleving. In debatten had de joviale De Jonge die het graag nog eens uitlegt plaatsgemaakt voor een afgemeten minister die van zich afbeet.
De Jonge trok zich terug als lijsttrekker. Maar ambtenaren waren er niet gerust op dat de Kamer hem niet weg zou sturen als minister, er werd zelfs rekening mee gehouden dat zijn eigen CDA een motie van wantrouwen zou steunen. In zijn partij werd hij gezien als een last. CDA’ers wezen journalisten erop hoe moe De Jonge er uitzag, dat het ongezond was hoe hard hij werkte, dat hij moest denken aan zichzelf, aan zijn gezin, aan de partij. Hij vormde een risico, kiezers zouden het CDA in de Tweede Kamerverkiezingen kunnen afrekenen op zíjn handelen en beleid.
Een jaar later zijn er vergelijkbare bedenkingen als de formatie op zijn eind loopt en de ministersposten worden verdeeld. „Hugo is een goed politicus,” wordt gezegd, „een echte CDA’er, maar is het nou wel verstandig als hij wéér op VWS komt?” In de partij klinkt zelfs: „We wilden Hugo daar niet hebben, niet nog een keer.” Het CDA kreeg uiteindelijk niet het ministerie van Volksgezondheid.
Een poging iets goed te maken
De mens wordt in zonde geboren, hoorde Hugo de Jonge als kind. Aan de keukentafel van het conservatief-protestantse gezin waarin hij opgroeide, in de kerk waar zijn vader dominee was. Elke minuut die niet nuttig wordt besteed, is een verspilde minuut. Hard werken is een deugd. De achterliggende gedachte: heel het leven moet erop gericht zijn God tevreden te stellen. De mens is verantwoordelijk voor alles wat fout is en zal boeten; al het goede komt door God en daar moet Hij voor bedankt worden. Het leven is een opdracht, een poging iets goed te maken.
Als tiener was De Jonge niet zo gevoelig voor regels. In Terneuzen had hij foute vrienden, het kwam voor dat de schoolleiding zijn ouders belde omdat hij niet was komen opdagen. Als hij daarop werd aangesproken, leek de kritiek van hem af te glijden. Toen het gezin naar Rotterdam verhuisde, bleef de rebellie van De Jonge achter in Zeeland. Een deel van zijn vrienden van toen kwam later door drugscriminaliteit in aanraking met justitie.
Als tiener was Hugo de Jonge niet zo gevoelig voor regels
De Jonge werd onderwijzer, zijn moeder was verpleegkundige, een zus ook – dienstbare beroepen. Door eerst wethouder en daarna vicepremier en minister te worden, nam De Jonge verantwoordelijkheid op het hoogste niveau. In de kringen waaruit hij stamt wordt deze toewijding aan de gemeenschap hoog gewaardeerd.
Vader De Jonge staat nog altijd op de kansel. In een preek van augustus 2020 wijst hij op het bijbelboek Openbaring, dat de gebeurtenissen beschrijft die de ‘eindtijd’ inleiden. „Waar we, als je het goed leest, al veel van gehad hebben.”
Hij spreekt van corona als straf van God: niet als vergelding – „het gaat er niet om dat de Heer ons betaald wil zetten” – maar als „correctie”. Hij zegt letterlijk: „Straf in de zin van correctie, als levensles, als komen tot het inzicht: ik heb dwaas gehandeld en dus moet ik het anders doen.” Hij praat over „het nieuwjaar dat in China zo uitgebreid gevierd moest worden en de carnavalsfeesten in Brabant en Zuid-Europa”. En: „Moeten we niet iets veranderen aan al dat genot dat wij uit het aardse denken te puren?”
Wie de preken hoort, snapt ook waar de spreekstijl van de zoon vandaan komt. De breedsprakigheid van de minister is een cliché, dat past in het rijtje van de extravagante schoenen en de altijd zongebruinde huid – het jaar rond.
Begin december schorst Tweede Kamervoorzitter Vera Bergkamp een coronadebat middenin de beantwoording van vragen door Hugo de Jonge. Het is tegen middernacht, het debat duurt al uren. Voor hem ligt een stapel vragen die nog niet aan bod gekomen zijn. Een Kamerlid verzucht dat De Jonge in zijn antwoorden misschien íéts korter van stof zou kunnen zijn. „Het is geen onwil”, zegt De Jonge. Hij is gewoon „zo geprogrammeerd”. Als een ander Kamerlid hetzelfde vraagt, begint premier Rutte hard te lachen. „Zo ís De Jonge nou eenmaal!”, roept hij door de zaal.
Zo is hij nou eenmaal, zegt ook iedereen die voor hem werkt. Alle pogingen om iets aan De Jonge’s manier van praten te veranderen zijn gestaakt.
Keuzes hebben gevolgen
In de wereld van Hugo de Jonge is Hugo de Jonge de wereld aan het redden. Hij zegt vaak dat hij doet wat hij doet omdat hij het móét doen. Zo ziet hij het ook als zijn taak en verantwoordelijkheid om ongevaccineerden te wijzen op de gevolgen van hun keus. „Ik vind het mijn werk als minister van Volksgezondheid om niet te zeggen ‘joh kijk maar wat je doet, maakt me verder ook niet uit’. Keuzes hebben consequenties, dat moet ik kunnen benoemen.”
Het wekt weerstand, De Jonge wordt ernstig bedreigd. Zijn adresgegevens gaan regelmatig rond op sociale media. Dat gebeurt ook weer als hij in een debat in de Eerste Kamer over ongevaccineerden zegt: „We weten namelijk inmiddels vrij goed en vrij precies per postcode waar ze wonen.” Hij krijgt van ambtenaren het advies dat niet te herhalen.
Zij zien: als De Jonge iets vindt, móét hij het zeggen. Hij begrijpt echt niet waarom mensen zich niet willen laten vaccineren. Waarom anderen die verantwoordelijkheid voor elkaar niet voelen. Als er tijdens een werkbezoek ook ongevaccineerden aanwezig zijn, zegt een ambtenaar, lijkt hij dat te ruiken. Hij heeft dan de neiging op hen af te stappen, hen eerst te bevragen en daarna te bekeren.
De Jonge werkt dag en nacht en verwacht hetzelfde van de mensen om hem heen. Hij leest alles: over covid en over zichzelf. Hij is overtuigd van zijn gelijk, en ambtenaren zien dat hij daardoor niet altijd bereid is te luisteren naar anderen. Bij tegengeluid heeft hij de neiging eerst in het defensief te schieten.
De Jonge werkt dag en nacht en verwacht hetzelfde van de mensen om hem heen
Sommige ambtenaren hebben door: als je Hugo de Jonge iets adviseert en hij reageert niet meteen, dan loont het om even te wachten. Het helpt als hij denkt dat een idee van hém komt. En soms voert hij een advies de volgende dag toch uit. Daar kan dan een appje achteraan komen: zie je, ik heb naar je geluisterd.
Als hij wordt tegengesproken of een kritische vraag krijgt, in de Kamer of voor een camera, gaan even verbaasd zijn wenkbrauwen omhoog of gaat zijn kin iets naar voren. In een verhit gesprek heeft De Jonge, ook in debatten, de neiging om in zijn bijdragen alvast de vervolgvraag van de ander in te vullen – „en dan zult u willen weten…” – en daar dan meteen antwoord op te geven. Alsof hij alvast wil weerleggen wat komen gaat.
Eind november in de Eerste Kamer. Denkt De Jonge nooit eens dat het tijd is om plaats te maken voor iemand anders, vraagt senator Henk Otten van de Fractie-Otten. Het zou helpen, antwoordt De Jonge, als „we in het politieke debat de complexiteit onderkennen. En niet langs de kant staan te roepen dat het allemaal zo makkelijk is”. En: „Als u denkt dat een ander het beter kan: be my guest. Maar als u aan mij vraagt: zou het een zinvolle bijdrage zijn aan de crisis weg te lopen van de verantwoordelijkheid die ik heb? Dan zeg ik: nee, dat denk ik niet.”
Teken van het beest
Als Hugo de Jonge de Binnenhof-fotografen ziet, verandert zijn tred. Zijn blik wordt wat ernstiger, zijn schouders een tikje breder, zijn borst gaat vooruit. Als hij voor televisiecamera’s staat, zet hij zijn woorden kracht bij door steeds zijn gewicht te verplaatsen naar zijn tenen. Als De Jonge een mededeling met nieuws moet brengen of heel kritisch bevraagd wordt, doet hij nog iets: hij spant en ontspant zijn lichaam om de haverklap, steeds een paar seconden.
In debatten in de Tweede Kamer let hij goed op de publieke tribune. Als hij merkt dat de camera’s beelden van boven maken gaat hij licht verzitten. Als hij zich voor de camera’s verspreekt zegt hij: „zal ik deze even opnieuw doen”, en dan komt de tekst er moeiteloos op precies de juiste intonatie uit.
Hugo de Jonge is ijdel, zegt iedereen die met NRC sprak voor dit profiel. In de meeste gevallen laten ze dat volgen door: is dat nou echt zo erg?
Bij mediaverzoeken verzuchtten ambtenaren weleens dat ze er maar beter een positief advies bij konden geven, omdat de minister dat anders zelf zou doen. Het is maar half grappend bedoeld. Met Kerst vorig jaar leek De Jonge overal te zijn. Op televisie, in kranten. Begin december dit jaar besluiten zijn woordvoerders dat hij minder interviews gaat geven rond Kerst. Ook rond kabinetsoverleg over corona moet hij minder vaak de pers te woord staan. Het wordt anders te veel voor hem, vinden ze. Van De Jonge had het niet gehoeven.
„Toch even, toch even.” Half oktober onderbreekt Hugo de Jonge de presentator van een actualiteitenrubriek op Family7, een christelijke televisiezender met een orthodox-protestantse en evangelische doelgroep. Er waren hem kijkersvragen voorgelegd: of het coronavaccin gevolgen heeft voor de vruchtbaarheid („nee”), over gewetensbezwaren („ik respecteer die, hoezeer ik ze ook niet begrijp”), over Gods voorzienigheid („het is ora et labora, het is bid én werk”), of het vaccinatiebeleid voortgekomen was uit ideeën van directeur Klaus Schwab van het World Economic Forum („nee”) en waarom ivermectine niet als medicijn tegen corona werd gebruikt („kwakzalverij”).
De Jonge had overal rustig op geantwoord. Een deel van de tijd met gevouwen handen, vaak ook met een gebalde vuist op tafel. Nu was de presentator begonnen over het bijbelboek Openbaring, over het teken van het beest dat erop zou wijzen dat de eindtijd nadert. In sommige orthodox-christelijke kringen wordt het vaccin als zo’n teken gezien. „With all due respect”, zegt De Jonge. „Wat is dan dat teken van het beest? Waar we mee bezig zijn is de volksgezondheid beschermen. Het is toch een hele ráre manier om zo over de Bijbel te spreken? Naast dat ik minister ben, ben ik zoon van een dominee. Het geloof zoals ik dat beleef geeft ons een opdracht, om er te zijn voor elkaar, om elkaar te beschermen. Dat is mijn taak als minister, dat is ieders taak in het leven als opdracht die we, ja, van Godswege hebben gekregen.”
Na afloop wil een aantal aanwezigen met De Jonge op de foto. Sommigen ook heel nadrukkelijk niet, zegt iemand die erbij was. Het lijkt De Jonge niet zoveel te kunnen schelen.