Er is in Nederland nog nooit zoveel aandacht geweest voor het koloniale verleden als nu. Vooral kritische aandacht. Er wordt wel gesproken van een ‘herontdekking’. Dat is de verkeerde metafoor, of althans een zeer eenzijdige. Ja, het koloniale verleden wordt door wit Nederland ‘ontdekt’. Maar het is natuurlijk nooit vergeten in de voormalige koloniën. En evenmin door de gemeenschappen van postkoloniale migranten in dit land, die de motor waren achter de herontdekking. Zíj zeiden ‘wij zijn hier omdat jullie daar waren’, zíj eisten erkenning.
Maar de verhalen die de groepen vertellen en in de publieke arena erkend willen zien lopen niet parallel, voorbij de grootste gemene deler dat Nederland verantwoordelijkheid draagt voor een koloniale geschiedenis vol racisme en geweld. Hun verhalen verschillen onderling, en ze worden in de loop der tijd, met het wisselen van de generaties, alleen maar gelaagder en meerstemmiger. Net zoals de identificatie van deze Nederlanders met die koloniale geschiedenis en met het ‘land van herkomst’ allengs diffuser wordt.
Recent onderzoek van EenVandaag wijst uit dat inmiddels tweederde van alle Nederlanders voorstander is van een nationaal museum over het slavernijverleden en voor meer aandacht voor dit thema in het onderwijs – een grote bereidheid dus dit verleden bespreekbaar te maken. De steun voor nationale excuses groeit, maar is nog steeds beperkt. En het koloniale verleden in bredere zin? Een derde zegt er trots op te zijn, 45 procent juist niet. Het valt dus wel mee met de veronderstelde Nederlandse ‘postkoloniale’ trots. Dat neemt niet weg dat de respondenten met een Indische, Molukse en vooral Caribische achtergrond een stuk negatiever oordelen. En waar het overgrote deel van de Nederlanders zegt geen schaamte te voelen voor het koloniale verleden, antwoorden de Indische en Caribische groepen zeer verdeeld: ruim een derde voelt schaamte, ruim de helft juist niet. Men voelt zich slachtoffer, niet dader.
Verbreding nationaal verhaal
Het algemene beeld is duidelijk: meer belangstelling voor het koloniale verleden, meer openheid, meer erkenning. Dat vertaalde zich in politieke gebaren, van de rijksoverheid, in de grote steden en in de wereld van kunsten, musea en cultuur, de kerken en, schoorvoetend, het bedrijfsleven. Het zijn gebaren van zelfonderzoek en erkenning, gericht op verbreding van het nationale verhaal. Het zijn daarmee ook gebaren van insluiting, zoals de recente excuses van Amsterdam en Rotterdam voor het slavernijverleden dat willen zijn; zo ook het coalitieakkoord van Rutte IV, waarin meer aandacht voor „onze gezamenlijke geschiedenis” in één adem wordt genoemd met een „dialoog over het slavernijverleden en hedendaags racisme”.
Natuurlijk roept dat ook een backlash op, en dat is reden voor zorg. Maar het baart mij ook zorgen dat de verwachtingen vaak zo hoog gespannen zijn. Alsof erkenning van de fouten uit het verleden een directe oplossing is voor hedendaagse tegenstellingen en racisme. Dat is een illusie.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/11/data64491333-8b29f1.jpg)
In deze context wordt er steeds meer om wetenschappelijk onderzoek naar het koloniale verleden gevraagd. Dat legt een zekere druk op individuele onderzoekers en ook op instituten zoals het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Iedereen kijkt mee, met heel verschillende verwachtingen. En dan zijn gevestigde instellingen en historici al snel verwerpelijke nestbevuilers of juist witte verdoezelaars. Verbinden lukt niet altijd.
Waarvoor moet je dan kiezen? Toch maar voor het delen van vakkennis, zonder zelfcensuur, ook waar die kennis níet verbindt. Niemand schiet iets op met halve waarheden en obligate verwijten of excuses. Een respectvolle toonvoering is wel ontzettend belangrijk. Anders stopt het debat voor het goed en wel begonnen is. Ik zie dat helaas te vaak gebeuren.
Koloniale spiegel
De erkenning van dit koloniale verleden, met zijn beschamende drijfveren en racistische aannames, met zijn gewelddadige praktijken, is een belangrijke inhaalslag. Het eerdere, juichende verhaal over deze geschiedenis behoort letterlijk in een andere fase van de Nederlandse natievorming. Het is van belang dat ‘wij’, als natie anno nu, ‘onszelf’ dit koloniale verleden als spiegel voorhouden, als correctie op een rooskleurig zelfbeeld waarin Nederland vooral als tolerant, humanitair en onbaatzuchtig wordt voorgesteld. Maar als dit het enige verhaal is dat wij vandaag weten te vertellen over de Nederlandse geschiedenis, dan kan dat onmogelijk verbindend werken. En daar zou wel wat meer over mogen worden nagedacht.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2023/03/data79586307-0e812c.jpg)
Er is alle reden om te erkennen dat het kolonialisme in de grond niet deugde, geen inherente rechtvaardiging had en doordesemd was van racisme en geweld. Dat hardop uitspreken kán een zinvol gebaar zijn, net als excuses dat kúnnen zijn. Het lijkt mij belangrijk dat hierover in Nederland een debat wordt gevoerd. Maar daarbij wordt te weinig de vraag gesteld wat hierover dan de gedachten en mogelijk ook verwachtingen zijn in die zeer diverse verzameling landen die – ongewild – een koloniale geschiedenis met Nederland delen. Daar zou het gesprek toch ook over moeten gaan. Anders komt Nederland niet voorbij zelfgenoegzame gebaren van publieke ootmoed. Daar zitten Indonesië en Suriname niet op te wachten, de zes Caribische eilanden die nog steeds deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden evenmin.