De omstandigheden zijn perfect voor een gesprek over de dood, deze maandagmiddag in Dordrecht. Het is vroeg donker, dikke wolken blokkeren de zon. Regendruppels tikken tegen het werkkamerraam van Dick Wittenberg (68), journalist. Die kamer bevindt zich op de eerste verdieping van een ontmoetingscentrum voor kankerpatiënten. „Deze kamers worden verhuurd om de kosten te drukken, voornamelijk aan kunstenaars”, zegt hij, zelf gezond. In de gang staan schilderijen op ezels. Er hangt een ziekenhuisluchtje, maar in zijn werkkamer gaat die geur over in de geur van papier.
We zijn in de met notities, boeken en kranten gevulde kamer om te praten over het boek dat Wittenberg onlangs schreef: Wat doen we met de spullen? Een portret van Nederland in één nalatenschap. Daarin volgt hij zeven kinderen uit één gezin bij het verdelen van de erfenis van hun moeder, hun ‘laatste ouder’. Tijdens de maandenlange inventarisatie en verdeling van spullen ontstaat een beeld van Nederland in een tijd van overvloed.
Zijn werk aan het boek begon in 2012. „Eerst heb ik mijn vrienden gevraagd. Maar mensen die ik ken, wilden categorisch niet dat ik zou meekijken bij de erfenis. Daarna probeerde ik het via uitvaartbegeleiders.” Wittenberg schreef een briefje voor nabestaanden, een half A4’tje, waarin hij zijn intenties uitlegde. „Het verhaal van de dood en wat achterblijft. Dat zou ik willen schrijven. Ik kan het alleen met uw hulp. […] Afscheid nemen van een overledene gebeurt meestal binnen enkele dagen. Afscheid van de spullen die hij of zij heeft nagelaten, kan weken, maanden, jaren, duren.”
Het duurde vijf jaar voordat er iemand reageerde: Toon van Overdijk, 64, woonachtig in Oirschot. Zijn moeder, Jo van Overdijk-Van der Ven, overleed onlangs op 90-jarige leeftijd.
„Statistisch gezien had ik mijn portie gehad. Geen pandemie, geen vloek, het bleek toeval”
Dameshorloge
Wittenberg heeft zich de afgelopen jaren intensief beziggehouden met de dood, maar van een doodsobsessie is geen sprake. Vroeger was dat anders. „Er was een tijd dat ik dacht dat iedereen die met mij omging iemand zou verliezen. Mijn vader overleed toen ik zeven was aan een hartinfarct. Mijn onderwijzeres overleed. Mijn beide oma’s overleden, een stiefopa ook. De vader van een schoolvriendje, de moeder van een goede vriendin.” En toen, alsof de vloek was opgeheven: niemand meer. „Statistisch gezien had ik mijn portie gehad. Ik was weer een tijd gevrijwaard. Geen pandemie, geen vloek, het bleek toeval.”
Wat doen we met de spullen? is dus geen manier om doodsangst te kanaliseren, maar juist een interesse in het doodgewone. Het verliezen van de laatste ouder is universeel. Elk kind, als het niet voortijdig overlijdt, wordt ooit wees. Wittenberg noemt het een „existentiële overgangsperiode”. De dood heeft de laatste horde genomen, jij bent de volgende. Elke nabestaande dient daarmee om te gaan en heeft tegelijkertijd de taak het materiële imperium van zijn of haar ouders op te breken en te verdelen.
Dick Wittenberg verloor zijn laatste ouder, zijn moeder, op zijn 37ste. „Waarschijnlijk komt mijn interesse in dit onderwerp er deels uit voort dat ik niks meer weet van de afwikkeling van de nalatenschap van mijn moeder.” Hij weet nog wel dat hij sprak op de begrafenis, de toespraak bewaarde hij. Er staat een passage in zijn boek: „Zij die zo’n behoefte had aan zachte woorden, kreeg ze zelf niet makkelijk over haar lippen. […] Gedenk haar met mededogen.”
Hij heeft één object aan de erfenis overgehouden: een dameshorloge. „Daarvan weet ik niet eens of het van mijn moeder was of van haar moeder. Ik ben vergeten hoe we de begrafenis hebben geregeld, van het leeghalen van haar kamer in het verzorgingstehuis weet ik niks meer. Misschien maakte dat mij extra nieuwsgierig. Wat heb ik nou eigenlijk gemist? Hoe had het kunnen zijn?”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/06/data72427559-b3a938.jpg)
Kapstok voor herinneringen
Jo van Overdijk-Van der Ven is een maand overleden als Wittenberg voor het eerst over de drempel van haar huis stapt. Hij heeft haar nooit ontmoet. „Ik was zo overweldigd door de hoeveelheid spullen dat ik mij in een leunstoel liet zakken. De oudste dochter zei: ‘Dat is de stoel van moeder.’ Toen sprong ik op. Ik voelde mij een indringer. Ze heeft mij gemaand weer te gaan zitten.” De nabestaanden geven hem carte blanche, de journalist mag overal bij zijn. Te beginnen bij het inventariseren van de spullen. Antoinette, de oudste dochter, neemt die taak op zich.
Alles wordt in kaart gebracht, van de tafel – een huwelijkscadeau, gemaakt door de broers van Jo – tot de in het behang gestoken naaispelden. Ondertussen vertelt Antoinette verhalen over de spullen. De spullen werken als defibrillator voor haar geheugen: sensorische ervaringen – reuk, geur, tast – die haar plotsklaps terugbrengen naar een scène uit moeders leven. „Een kapstok voor je herinneringen”, noemt Wittenberg de spullen.
Het huis blijkt een tijdcapsule. „Een deel van haar leven was twintig jaar geleden gestopt. In 2007 stopte ze ook met schilderen. De laatste twintig jaar heeft ze geen boek meer gekocht, geen videobanden opgenomen.” De laatste band dateert uit 2002: het huwelijk van Máxima en Willem-Alexander. „Haar interesses waren kennelijk eindig. Er waren plekken in huis waar ze al jaren niet meer kwam.” Jo bleef wel tasjes kopen. „Antoinette vond wel veertien tasjes in het huis.”
De inventarisatie leidt Antoinette en Wittenberg langs de 10.000 spullen waarmee Jo stierf, allemaal op hun eigen plaats in het vereenzaamde huis. Hij leert de overledene steeds beter kennen. „Op zolder had ze een bidplaats ingericht. Overal hingen kruisbeelden, zelfs in de schuur en op de wc. Door de schilderijen, voornamelijk van landschappen, kun je bijna reconstrueren waar ze is geweest om te schilderen.”
‘Als je moeder wil leren kennen, moet je ook de dagboeken lezen’, zegt Antoinette. Wittenberg leest over Jo’s alledaagse irritaties. Over haar liefdesleven na de dood van haar man. Ze had een geheime relatie gehad met een getrouwde man. Af en toe klaagt ze over haar kinderen, ze vindt dat ze te weinig aandacht krijgt.
Na de inventarisatie is er een verdeeldag. Daar wordt moeders bezit opgedeeld. „Elk kind kiest de moeder die bij hem of haar past. De dood van een laatste ouder roept ook herinneringen op aan de dood van de eerste. Iedereen nam een stukje moeder mee, maar er waren kinderen die misschien liever een stukje vader hadden. Bijvoorbeeld de met verf bespikkelde riem [hij had een schildersbedrijf met zijn broer, waarover hij ooit tegen zijn zoons zei: ‘Als je er aan denkt om samen met je broer een bedrijf te starten, schiet ik een van jullie dood’], daar moest om gedobbeld worden.”
Wat alle kinderen gemeen hebben, is de keuze voor een voorwerp dat ze zélf ooit aan hun moeder gaven. „Elk voorwerp dat met moeder te maken heeft, is een stukje liefde van moeder. De voorwerpen die de kinderen haar zelf hadden gegeven, waren stukjes liefde die zij aan moeder gaven. Een bewijs van hun genegenheid.”
„Ze zeiden: ‘Ik heb door jouw aanwezigheid mijn moeder en broers beter leren kennen.’”
Ons moeder
Wittenberg: „Ik ben al snel na de verdeling gaan schrijven. Maar na enkele maanden liep ik vast. Het boek voelde gewoon te groot.” Hij trekt naar Oirschot om te vertellen dat er geen boek meer komt. Een „kloteboodschap” dient namelijk niet over de mail gebracht te worden. „Ik was er best een beetje beducht op dat ze heel boos op mij zouden zijn, maar ik kreeg juist cadeautjes. Ik was niet alleen iets komen halen. Ik had ook iets gebracht. Ze zeiden: ‘Ik heb door jouw aanwezigheid mijn moeder en broers beter leren kennen.’”
Ze nemen afscheid. De notities verdwijnen in de archiefkast, een half jaar verstrijkt. „Mijn theorie is dat ik het boek niet kon schrijven uit schuldgevoel, omdat ik de erfenis van míjn moeder ben vergeten.”
Totdat Andreas Jonkers, adjunct-uitgever van De Correspondent, Wittenberg verzoekt om toch nog een poging te doen. „Ik ben toen op zoek gegaan, in een kruipruimte thuis, naar een oud dagboek. Herlezing gaf mij troost, omdat het bijna een excuus bood. Ik moest overweldigd zijn geweest. Door mijn scheiding, een nieuwe baan, de politieke situatie, een Golfoorlog. Ik ben er niet zomaar met grote stappen overheen gewalst, kennelijk was het te veel.
Maar hij had er nooit over gepraat met de mensen die erbij waren: „Mijn broers, mijn ex-echtgenote, mijn dochter. Ik besloot: ik ga verder met schrijven, en ik ga alsnog het gesprek aan. Uiteindelijk heeft dat het beeld niet veel completer gemaakt, maar nu had ik eindelijk alles in mijn vermogen gedaan. Ik kon verder.”
De herbeleving van de dood van Dick Wittenbergs moeder zit ook in het boek. En wat opvalt: na twintig pagina’s begint Wittenberg Overdijk-van der Ven óók ‘moeder’ te noemen.
„Misschien heeft het met het Brabants van de familie te maken. Onder vrienden zeg je ‘moeder’, ‘ons moeder’. Natuurlijk werd Jo nooit mijn moeder, maar op een gegeven moment kwam ze dichterbij en was ze niet meer Jo van Overdijk-Van der Ven, maar gewoon echt: moeder. Plaatsvervangend heb ik misschien de nalatenschap van mijn moeder afgewikkeld. Ik ontdekte het pas later, maar dit boek begint met een opdracht aan Jo en in de laatste zin van het dankwoord staat de naam van mijn moeder. Dat vind ik prachtig.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/10/0712-naonzedood-aflevering10.jpg)
Döstädning
„Ieder mens die sterft, is een museum dat brandt”, citeert Wittenberg een tegeltjeswijsheid in zijn boek. Hij heeft iets toe te voegen: „En ieder huis dat na een dood wordt ontmanteld, is als een historisch heiligdom dat wordt platgebombardeerd.”
Wat doen we met de spullen? maakt duidelijk dat spullen en eigenaars onlosmakelijk verbonden zijn. Dat gebruiksvoorwerpen de pixels zijn van een haarscherp portret. Het maakt nieuwsgierig naar Wittenbergs spullen. Wijselijk genoeg heeft hij dit gesprek niet thuis gepland, maar in zijn werkkamer. Toch: het overvolle archief verraadt een zekere ongeorganiseerdheid, het schilderij op ooghoogte tegenover het bureau – gekregen van een overleden vriendin – duidt op een grote hechting aan vriendschap. En de onuitgepakte doos met versgedrukte edities van zijn boek… nederigheid?
Wat gebeurt er met déze spullen? De afgelopen jaren hebben Wittenbergs voornemens voor zijn eigen nalatenschap veranderd. „Het resultaat is dat ik onder mijn hemd een niet-reanimerenpenning draag. En dat ik de laatste maanden een euthanasieverzoek heb geformuleerd. Ik wil mijn kinderen de onduidelijkheid besparen als er iets gebeurt.
„Ik heb ook afgesproken om volgend jaar naar mijn spullen te kijken. Om de verhalen te vertellen. Geen diavoorstelling van vier tot zes uur – dat iedereen denkt: kan er eindelijk een einde aan komen – maar gedoseerd, vrijwillig. Misschien zijn er spullen die ik nu al kan geven. Dat lijkt me leuker dan ná de dood.”
Wittenberg neemt zich ook voor het Zweedse döstädning te praktiseren: opruimen voor de dood. „Ik begrijp dat je je afvraagt waarom iemand van 68 zich al bezighoudt met zijn nalatenschap. Dat heeft niks te maken met een sluimerende ziekte of doodsaanzegging van een dokter. Voor zover ik weet ben ik kerngezond. Maar garanties biedt dat niet. Met het onder ogen zien van mijn nalatenschap begin ik liever te vroeg dan te laat.”
Wittenberg ziet zijn nalatenschap ook als kans de relatie met zijn kinderen te verdiepen. „Misschien is dit een stom voorbeeld”, zegt hij na een korte aarzeling. „Vorige maand heb ik de eerste exemplaren van mijn boek ingepakt. Toen zei mijn oudste zoon dat hij trots op mij was… Tussen ouders en kinderen worden veel dingen niet uitgesproken. Maar bij het kijken naar spullen, heel intiem, kun je tegen elkaar zeggen hoe belangrijk die ander voor je is. Of was.”