Analyse

Nieuw kabinet heeft oppositie nog hard nodig

Oppositie Om zijn plannen te kunnen realiseren, hoopt het nieuwe kabinet op steun van de oppositie. Die stelt zich echter meteen kritisch op.

Oppositieleiders Lilian Marijnissen (SP) (links) en Lilianne Ploumen (PvdA) tijdens het eindverslag over het coalitieakkoord.
Oppositieleiders Lilian Marijnissen (SP) (links) en Lilianne Ploumen (PvdA) tijdens het eindverslag over het coalitieakkoord. Foto Bart Maat

Hij noemde ze niet bij naam en hij keek er niet al te hartelijk bij, maar bij zijn presentatie van het bereikte coalitieakkoord stak beoogd premier Rutte zijn hand uit naar de oppositie. Althans naar sommige oppositiepartijen: zijn „politiek collega’s” uit „het brede politiek midden van centrum links tot centrum rechts” in zowel Eerste als Tweede Kamer. Met hen wil hij graag het debat aangaan om uiteindelijk compromissen te creëren.

Dit was geen vrijwillige uitnodiging van de VVD-leider die aan de vooravond staat van zijn vierde kabinet. De nieuwe regering heeft een constructieve samenwerking met de oppositie hard nodig. In de Tweede Kamer heeft de vierpartijencoalitie weliswaar een (krappe) meerderheid, in de Eerste Kamer ontbreekt die. Daar hebben VVD, D66, CDA en ChristenUnie zes zetels tekort om wetgeving te kunnen doorvoeren. Dus is het relevant voor Rutte te weten of oppositiepartijen zijn nieuwe regeerprogramma enigszins zien zitten.

Nou? Niet echt.

Op links komt met name GroenLinks-voorman Jesse Klaver met concrete kritiek. Klaver, die zich als potentiële regeringspartner had vastgeklonken aan de PvdA, is ontevreden over de aangekondigde bezuinigingen in de zorg. Hier zou hij juist in willen investeren.

Je zou denken dat GroenLinks én de PvdA op onderdelen zich juist kunnen vinden in het nieuwe kabinetsbeleid. Van klimaat tot wonen, van onderwijs tot het vergroten van kansengelijkheid, veel voorstellen uit het coalitieakkoord passen naadloos in de breed geformuleerde „ambities” die de twee linkse partijen in een eigen ‘Oppositieakkoord’ hebben geformuleerd, dat ze een week eerder presenteerden.

Maar nee, het coalitieakkoord gaat lang niet ver genoeg. Klaver mist een visie voor de toekomst in het coalitieakkoord: „Veel mooie woorden zijn niet goed uitgewerkt”.

PvdA-leider Lilianne Ploumen is evenzeer kritisch. Volgens haar zijn de coalitiepartijen „het contact met de samenleving kwijt.” Voor de PvdA stijgen de lonen te weinig. „Socialere en eerlijkere keuzes voor Nederland zijn nodig en mogelijk”, zegt ze.

Ook op rechts klinkt kritiek op het akkoord van VVD, D66, CDA en ChristenUnie. JA21 is teleurgesteld in de plannen over migratie. „De komende jaren wordt er niets gedaan aan immigratiebeperking”, schrijft de partij in een verklaring. „En komt er extra opvang voor illegalen.”

Daarnaast is de van Forum voor Democratie afgesplitste partij ontevreden over de gepresenteerde klimaataanpak van de nieuwe coalitie. „We zien een klimaatbeleid dat burgers harder in de portemonnee gaat raken en mensen worden nog sneller van het gas af gedwongen.” JA21, met zeven zetels in de Eerste Kamer een potentiële steunpilaar voor het nieuwe kabinet, is wel blij met de aandacht voor kernenergie en de verhoogde uitgaven voor defensie en ambitieuze plannen om jacht te maken op crimineel geld.

SGP vreest betaalbaarheid

Een vaste constructieve partner van de afgelopen kabinetten-Rutte is de SGP, al steunde de gereformeerde partij de motie van wantrouwen tegen VVD-leider Rutte op 1 april. SGP-leider Kees van der Staaij is nu blij dat er een coalitieakkoord is bereikt. „Het is belangrijk dat er een volwaardig kabinet is dat toekomstgericht beleid kan maken”, zegt Van der Staaij, „een kabinet dat daarop aanspreekbaar is en bovendien: controleerbaar.”

Toch heeft hij gemengde gevoelens bij de inhoud van het akkoord. Hij noemt de beloofde versterking van politie, justitie en defensie positief maar is ongerust over de betaalbaarheid en de uitvoerbaarheid van de plannen. „Ik vrees dat de financiële rekening van alle plannen bij de jongere generaties belandt. Financiële degelijkheid hoort een basisregel te zijn van goed beleid.”