De Amerikaanse kunstverzamelaar Peggy Guggenheim (1898-1979) werd in 1938 tegengehouden op de toenmalige Londense luchthaven Croydon. Zij wilde twee inkttekeningen invoeren van de Franse surrealist Jean Cocteau (1889-1963) met daarop een groep bebloede figuren die hun geslachtsdelen met vijgenbladeren verhulden. Deze experimentele tekeningen gemaakt op bedlinnen waren een steunbetuiging voor de republikeinen tijdens de Spaanse burgeroorlog, maar werden als obsceen beschouwd. Guggenheim werd niet serieus genomen als kunstverzamelaar. De tekeningen mochten slechts door de douane op voorwaarde dat ze in het privé-kantoor van Guggenheim zouden blijven. Niemand kon toen vermoeden dat Guggenheim zou uitgroeien tot een van de grootste promotors van het surrealisme.
Ook in Nederland is de rol van vrouwen die de kunsthistorische canon bepalen lange tijd onbelicht gebleven. Terwijl ook hier juist vrouwelijke verzamelaars hun stempel hebben gedrukt op museale collecties. Denk aan de verzamelingen van Anna Singer-Spencer Brugh (1878-1962) (Museum Singer Laren) en Helene Kröller-Müller (1869-1939) (Kröller-Müller Museum), of aan de rol van Jo van Gogh-Bonger (1862-1925) in de internationale verspreiding van de kunst en het gedachtegoed van Vincent van Gogh (1853-1890).
Sinds enkele maanden onderzoekt het RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, in samenwerking met het Rijksmuseum Amsterdam, Stedelijk Museum Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam, de mogelijkheden om een platform op te richten over de geschiedenis van vrouwelijke verzamelaars, conservatoren en kunstcritici, aan de hand van de collectiegeschiedenis van Nederlandse musea. Een van de onderwerpen is de relatie tussen vrouwelijk verzamelaars en emancipatie. Vrouwen verzamelden doorgaans minder behoudende stijlen en vaker moderne eigentijdse kunst.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data79767687-25de1f.jpg)
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data79807075-6faef0.jpg|https://images.nrc.nl/rnlRugQuBpPR66ycuq6qkdcnO4o=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data79807075-6faef0.jpg|https://images.nrc.nl/KzBjrqwNiz3CAQmNB5Schpc5dQw=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data79807075-6faef0.jpg)
Jo van Gogh-Bonger in de zitkamer van het huis aan de Koninginneweg 77, Amsterdam, 1914-1915.
Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting).
Zo was het de Belgische kunstenares Anna Rosalie Boch (1848-1936) die in 1890 De Rode Wijngaard van Van Gogh kocht. Zij was de enige verzamelaar aan wie Van Gogh tijdens zijn leven een schilderij verkocht. Het duurde nog jaren voordat zijn werk in musea te zien zou zijn. Boch doneerde een groot deel van haar collectie aan het Museum voor Schone Kunsten in Brussel.
Het grootste probleem dat vrouwelijke verzamelaars ondervonden, was dat zij niet als verzamelaar werden beschouwd. Wat ze deden werd veelal als hobby opgevat. Vrouwen verzamelden vaker toegepaste kunst en textiel, dit werd minder belangrijk geacht dan het verzamelen van schilderijen. Daarnaast werden de schenkingen van vrouwelijke verzamelaars vaak toegeschreven aan hun partner of werd er überhaupt niets over hen vermeld.
Mesdag Collectie
Neem Sientje Mesdag-van Houten (1834-1909), zij bracht samen met haar man Hendrik Willem Mesdag een omvangrijke collectie werken bijeen, vooral van schilders van de Franse School van Barbizon en de Haagse School. Haar oordeel was doorslaggevend voor Mesdag, zo schreef hij: „Ik heb mijn vrouw uw voorstel om de 4 tekeningen van Bosboom en 2 van J. H. Weissenbruch voor f 2000 over te doen medegedeeld. Zij adviseert om uw voorstel aan te nemen en daarom zal ik dat ook maar doen.”
Hun kunstwerken werden ondergebracht in een van de eerste musea voor eigentijdse kunst in Nederland: De Mesdag Collectie. Waar Mesdag snel en impulsief handelde bij aankopen, was Van Houten kalm en terughoudend. Ze zocht liever rustig naar een geschikte plek in huis en hield de objecten eerst op zicht voordat ze over de daadwerkelijke aankoop besliste.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/12/web-1612culvrouwelijkeverzamelaarsnellyvandoesburgvanmoorsel.jpg|//images.nrc.nl/riqrKDelGOEf8iziB1SQHdczP_g=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/12/web-1612culvrouwelijkeverzamelaarsnellyvandoesburgvanmoorsel.jpg)
Nelly van Doesburg-van Moorsel (1899-1975), avant-garde pianiste en kunstverzamelaar, echtgenote van kunstenaar Theo van Doesburg (oprichter van de Stijl). Foto ANP
Van Houten was fervent verzamelaar van werken van de oriëntalist Marius Bauer. Deze kunstenaar toonde zijn dankbaarheid door zijn aquarel met de titel Plechtigheid aan haar op te dragen. Van Houten zou daarnaast hebben gezorgd voor het aandeel vrouwelijke kunstenaars in hun collectie, zoals het werk van Thérèse Schwartze en Maria Bilders-van Bosse. Veel vrouwelijke verzamelaars probeerden met hun verzameling vrouwelijke kunstenaars een stem te geven.
Kunstbemiddelaar
Vrouwen traden ook op als bemiddelaars, zij waren de connectie tussen kunstenaars en particuliere verzamelaars en musea. Nelly van Doesburg-van Moorsel (1899-1975) was zo iemand: zij heeft een onmisbare bijdrage geleverd aan de bekendheid van De Stijl, zowel binnen als buiten Europa. Deze femme du monde was concertpianiste, danseres en beeldend kunstenaar, en mengde zich in de door mannen gedomineerde avant-gardemilieus van de jaren twintig. Ze trad op als pianiste in de dada-optredens met haar man, Theo van Doesburg, en was samensteller bij internationale tentoonstellingen van abstracte kunst. Als kunstbemiddelaar promootte ze het werk van kunstenaars als Hannah Höch, Kurt Schwitters en vooral dat van haar echtgenoot in de Verenigde Staten. Samen met haar vriendin Peggy Guggenheim zorgde zij ervoor dat het werk van Theo van Doesburg in Amerikaanse musea en galeries te zien was. Ze gaf interviews en lezingen en ontmoette verzamelaars van abstracte en surrealistische kunst die het werk van Van Doesburg kochten. Mede hierdoor is het werk van Theo van Doesburg grotendeels in Amerika te vinden.
Legacy builder
Veel vrouwelijke verzamelaars dachten na over hun nalatenschap en wilden iets betekenen voor de volgende generaties. Betsy Westendorp-Osieck (1880-1968) was een van hen. Zij was het jongste lid van de vrouwelijke kunstenaarsgroep ‘De Amsterdamse Joffers’ en maakte zowel stillevens en portretten in zachte pasteltinten als donkere stadsgezichten.
In 1917 trouwde Osieck met Herman Karel Westendorp. Hij was een enthousiast verzamelaar van beeldende kunst en Aziatische objecten. Het echtpaar maakte vele internationale reizen om objecten aan te kopen en Osieck had een belangrijk aandeel in deze verzamelpraktijk. Zij had haar eigen strategie in het onderhandelingsproces, zo schonk zij meermalen haar eigen werk aan handelaren om ze gunstig te stemmen. In haar dagboek van 16 oktober 1930 is te lezen: „Naar de kunsthandel Kita, ik breng een ets [...] wordt zeer geapprecieerd.”
Osiecks stem woog zwaar voor Westendorp. Hij kocht vaak slechts nadat zij het object had goedgekeurd. Anderzijds besloot hij ook van de koop af te zien wanneer Osieck niet geïnteresseerd bleek, zoals tijdens hun bezoek aan Singapore in 1930. In zijn dagboek schreef hij: „Na lunch weer naar Fukuda nu met Bets, voor de lak. Zij vindt er niets aan, een leelijk meubel net als mijn opinie […]. Wordt dus niet gekocht.”
Na de dood van haar man beheerde Osieck de kunstverzamelingen en schonk die aan Nederlandse musea, waaronder twee schilderijen van George Hendrik Breitner aan Museum Boijmans Van Beuningen. Daarnaast zorgde zij dat de verzameling Kakiemon porselein, een zeventiende-eeuwse decoratievorm uit Japan, in het Rijksmuseum te zien was. Bovendien liet Osieck een groot geldbedrag na, zowel bedoeld voor nieuwe aankopen als voor de financiële ondersteuning van winnaars van de Prix de Rome, een prijs die nog steeds wordt uitgeloofd aan getalenteerd jonge Nederlandse kunstenaars.